donderdag 2 februari 2012

Soera 94 VERLICHTING

94 DE VERLICHTING AS-SJARH

In de naam van God, de Geliefde die liefde wil geven

1.        Hebben Wij jouw borst niet verlicht,
2.        en weggenomen het gewicht
3.        dat zwaar op je rug ligt,
4.        en je naam gemaakt tot goed bericht?
5.        Want bij last komt gemak;
6.        Ja, bij last komt gemak.
7.        Daarom, als vrij mens, sta op,
8.        en geef je Heer zijn lof

Structuur. De 8 regels van soera 94 (buiten de liturgische aanhef) klinken bijna als psalmen-paren. De zinnen zijn alle­maal in parallel-herhaling opge­steld. Als we naar het rijm kijken, blijkt vers 1-4 (eindigende op -aka) een een­heid te zijn: troostende, reto­ri­sche vragen aan de profeet; vers 5-6 is een ietwat komisch gefor­mu­leerde zegs­wijze met een woordspeling op moeilijk en makkelijk (`oesr... joesr) die bij elkaar horen, terwijl de eigenlijke aanmaning en dus kern van de soera in 7-8 is geformuleerd: ook weer in rijm (-ansab ...ardab).

Context. In de standaard islamiti­sche theolo­gie wordt vaak als een verschil tussen Moham­med en Jezus gesteld, dat de boodschap van Jezus werd bekrach­tigd door wonde­ren, maar dat Moham­med geen wonderen heeft gedaan. Bij de Joden hadden die wonderen van Jezus geen effect opgeleverd, dus ze haalden toch niets uit! God zou tot een andere strategie hebben besloten. Het enige wonder dat Mo­hammeds prediking begeleidde, zou het won­der van de Koran zijn.[2] In de bio­gra­fie van Mo­ham­med komen evenwel toch een aantal wonderen voor, vooral in de verhalen over zijn jonge jaren. Het oudste leven van Mohammed heeft al twee versies van een verhaal, dat verbonden is aan het eerste vers van deze soera. Het is het verhaal van het `splijten van de borst en zuivering' van Mo­hammed. Volgens de oudste biogra­fie (Ibn Ishaq) werd Mohammed als baby toe­ver­trouwd aan een bedoeïe­nen­vrouw, Halima, die hem enkele jaren zou zogen. Een eerste wonder was dat haar schapen, ezels en kamelen veel meer melk en energie hadden dan daarvoor. Dan is er het verhaal van het splijten van de bo­rst. Het komt eerst voor in de korte versie van Mohammeds zoogbroer­tje, Halima's eigen zoon. Maar ook in een versie van Mo­hammed zelf:
      Een paar gezellen van de Profeet vroegen hem eens: `Profeet, vertel ons eens iets over uzelf!' `Goed,' zei hij, `ik ben het gebed van mijn vader Abraham en de blijde boodschap van mijn broeder Jezus. Toen mijn moe­der zwanger van mij was zag zij een licht van haar uitgaan zó helder dat zij de burchten van Bosra in Syrië kon zien. Ik heb een voedster gehad bij de stam Sa'd ibn Bakr, en toen ik eens met een broertje achter onze tenten lammetjes aan het weiden was, kwamen er ineens twee mannen in witte kleren aan met een gouden schaal vol sneeuw. Ze pakten mij vast en spleten mijn borst open, haalden mijn hart eruit en spleten ook dat open, ze haalden daar een zwarte bloedklont uit en gooiden die weg; toen wasten ze mijn hart en mijn borst met die sneeuw tot ze hem schoon hadden. Toen zei de een tegen de ander: "Weeg hem af tegen tien man van zijn volk!" Dat deed hij, en ik was zwaarder. Toen zei hij: "Weeg hem af tegen honderd van zijn volk!" Dat deed hij, en ik was zwaarder. Toen zei hij: "Weeg hem af tegen dui­zend van zijn volk!" Dat deed hij, en ik was zwaarder. Toen zei hij: "Genoeg, want voor­ze­ker, ook als ge hem zoudt afwegen tegen heel zijn volk zou hij zwaar­der zijn."'[3]
      In de hadieth-collectie van Boechari komt dit verhaal van de splijting en reini­ging niet voor in de jeugd van de profeet, maar als voorbereiding voor de hemel­reis. Dat was dus in de laatste jaren van zijn optreden in Mek­ka.[4] Ook in het kolossale commen­taar van at-Tabari komt het verhaal niet voor bij 94:1 maar bij 17:1, de passage die verbonden wordt met de hemel­vaart. Deze vroege commen­taren kennen dus de verbinding van de reiniging met 94:1 nog niet. In zijn verta­ling van de passa­ge uit Ibn Ishaq, geeft Guillaume[5] wel een ver­wijzing naar 94:1, maar de tekst van Ibn Ishaq zelf geeft geen rechtstreekse verwijzing naar soera 94:1. Muh. `Abduh gaat ook helemaal aan het jeugdverhaal van Moham­med voorbij en geeft alleen een verklaring van Arabische gezeg­den over ruime en brede borsten: de term kan duiden op trots en hoogmoed, maar in dit geval zeker op vreugde na een benauwenis.

De uitdrukking: Hebben Wij jouw borst niet verlicht komt ook in variaties nog voor in 6:125; 16:106; 20:25 en 39:22, waar het niet eens altijd een positie­ve betekenis heeft en de betekenis kan hebben van `iemand die de moed heeft, de durf om iets te doen' of zelf iets als `opscheppen'. Je kunt het lezen als ‘je borst breed maken, ruimte geven’. In 16:106 is het de mens zelf die `zijn borst verruimt/verlicht met ongeloof'. In 6:125 en 39:22 wordt ge­sproken van God die van de mens `de borst verruimt voor de Overgave (= Is­lam).' Daarom wordt in 94:1 wel gedacht aan Gods genade, die Mohammeds hart heeft geopend voor de overgave of islam aan God.[6]
      Mahmoud Ayoub benadrukt in zijn inleiding, dat soera 94 vaak gezien wordt als een eenheid met soera 93. In de moskee gebruikt men beide samen wel als één lezing. De openingsformule `in de naam van...' vervalt dan. Hij geeft als eerste mening over de inhoud, dat hier gesproken wordt over bemoedi­ging of nieuwe inspiratie die God gaf na een moeilijke periode zonder open­barin­gen. Hij vermeldt pas daarna kort het verhaal van de twee mannen die de jeugdi­ge Mo­hammed hadden opengesneden en zijn hart gereinigd `van een donkerrode bloed­klont, die kwaadaardigheid en jaloersheid betekende en plaatsten daarvoor barm­hartigheid en medeleven. Daar­op sloten zij zijn borst weer zonder dat hij pijn of vermoeidheid voelde. Na hem vrijgelaten te hebben, gaven zij hem op­dracht om barmhartigheid te tonen aan alle mensen, jong en oud.'[7]
      Wat moeten wij doen met dit ver­haal als commentaar op de koran­tekst? In zijn biografie van Moham­med slaat Montgomery Watt de hemelreis helemaal over en geeft hij alleen voor de lezer `tot begrip van de devotie die de moslims heeft voor de persoon van Mohammed' een vertaling van enkele bladzijden van de oudste biografie van Ibn Ishaq, zonder commentaar, waaronder de passage over het openen van Moham­meds borst in zijn jeugdjaren voor.[8]
      Bertram Schrieke (1890-1945), opgeleid als koloniaal ambtenaar en tussen 1916-1940 in Nederlands-Indië werkzaam, onder meer als ambte­naar op een kantoor dat de islamzaken behartigde, publi­ceerde in 1916 een dis­ser­ta­tie over een geschrift uit de Ja­vaanse mys­tiek. In hetzelfde jaar verscheen van zijn hand ook een opmerkelijk arti­kel, waarin hij beweerde, dat het verhaal van het openen van de borst aanvankelijk diende om de initiatie van de begin­nende pro­feet te illus­treren. Dan zou het dus een paral­lel zijn met de roeping van Jesaja (Jesaja 6) of van de doop van Jezus in de Jordaan door Johan­nes. Ook de hemel­reis zou aanvan­kelijk zo'n roepingsver­haal zijn geweest. Vol­gens Schrie­ke zou de legende van de borstreiniging niet teruggaan op een joods of chris­telijk voor­beeld, maar uit de Arabi­sche traditi­onele religie stammen. Hij kan daarvoor geen rechtstreeks voor­beeld aange­ven, maar wel verwijzen naar de zee-Dajaks van Borneo of Brazili­aanse Indianen. Hetzelfde doet Tor Andrae (1960:­36), die een verwij­zing geeft naar Australische aborigi­nals, die zeiden, dat ze in trance door gees­ten werden vastge­grepen, die een berg­kristal in hun hart plaat­sten, waar­door zij helder­ziende geworden waren. Hier­ zijn wij al wel ver verwijderd van de echte tekst van de Koran, maar de voor­beelden worden hier gegeven als antropo­lo­gische benade­ringen van de Koran-tekst en vooral van de tradities daar­omheen.[9]

Vers 1-4 lijkt in formulering wel sterk op 93:6-8, waar God ook vragen stelt, zoals we die kennen uit Job 38-39: Waar waart ge toen Ik de aarde grondde: vertel het, zo ge er iets van weet! Wie heeft haar grootte bepaald? Gij weet het zo goed! Wie heeft het meetsnoer over haar ge­spannen? (Job 38:4-5) Er zijn naast enkele gelijkenissen met de spreken­de God, ook duidelijke verschillen tussen Job en Koran: de vragen hier gaan allemaal recht­streeks naar de betekenis van Gods ingrijpen in het leven van de profeet zelf. Hier is geen verplette­rende maar een be­moedigende aan­wezig­heid van de Eeuwige beschre­ven. Bij vers 2 citeert Neuwirth nog Psalm 81:7a Ik nam de last van je schouder.

Vers 4: Goed bericht. Het Arabisch gebruikt het oord zikr, dat herinnering betekent, ook wel liturgisch, bijvoorbeeld door litaniegebeden te herhalen. Zo gebeurt het nu nog bij de Derwisj-dansen als de omstanders soms de aantallen Godsnamen tellen door een rozenkrans, tasjbieh. Neuwirth citeert hier Psalm 8:5 Wat is de mens, dat Gij hem gedenkt?

Vers 7-8: de aansporing levert nog wat problemen op. Vers 7 lijkt de sfeer van de paradox van 5-6 door te zetten. Letterlijk staat er: als je vrij bent, zet je dan vast. Lezers die met de paradoxen van Jezus vertrouwd zijn zullen dan misschien denken aan uitspraken als Wie zijn leven vindt, zal het verliezen (Mt 10:37) of Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt... neemt mijn juk op... Mijn juk is zacht en mijn last is licht (Mt 11:28-9). Deze parallellen worden hier niet geno­teerd om te suggereren dat er enig recht­streeks verband tussen deze teksten zou zijn. De teksten, uit evangelie en Koran, zijn wel uit eenzelfde soort genre, namelijk Heilige Schrift. Ze komen niet uit theologi­sche reflectie, niet uit een acade­misch debat, maar uit de directe communi­catie over het heilige, zoals die in schrift is vervat. Daar worden eer­der aforismen, raadsel-spreek­woor­den en paradoxen ge­bruikt dan de soepel lopende redenatie van syllo­gismen of histori­sche argumen­ten.
      Vanwege dit raadselkarakter is er ook heel wat gespeculeerd over de eigenlij­ke betekenis van vers 7-8. Quraish Shihab wijdt er maar liefst 8 bladzijden over uit.[10] Vooral vers 7 is omstreden. Hij geeft enkele voorstellen uit de exegetische literatuur: 1. Als iemand vrij is, moet de tijd verder gevuld worden met gebed, totdat vermoeidheid optreedt; 2. als iemand met de strijd, de oorlog, gereed is, moet hij zich verder wijden aan het gebed of 3. als de wereldlijke be­slommerin­gen afge­handeld zijn, moet het rituele gebed, de salaat, verricht worden. Shihab zelf vindt deze nadere bepalingen of inper­kingen van vrijheid en inspanning nogal willekeu­rig. De Koran zelf voert geen nadere precisering aan, daarom zijn wij ook niet gerechtigd die naar wille­keur in te vullen. Voor de twee kernwoorden van vers 7 (vrij zijn - inspannen) gaat hij te rade bij ande­re Koran-plaatsen, waar deze woor­den ook voorkomen. Dan komt hij tot de conclusie dat dit vers begre­pen moet worden als een aanspo­ring tot activiteit, algemene inspanning, in tegen­stelling tot een passief Gods­vertrouwen. Shihab citeert een hadieth van Boechari: Het is veel beter dat iemand een stuk touw neemt, een bundel hout bindt en dat op zijn rug sjouwt om het te verko­pen, zodat God hem laat zweten, dan dat hij gaat bedelen. Dat is dus beter dan bede­len, of hij daar nu iets mee krijgt of niet. De profeet zou hiermee zijn leerlingen hebben aangespoord tot stevig en gewoon werken en hebben afgehou­den van een onverantwoord en lui vertrou­wen op Gods goedheid. Pas als de mens zelf vol­doende inspanningen heeft verricht, kan hij in echte eer­lijkheid en zuiverheid tot een op­recht Godsvertrouwen komen, waar­toe vers 8 oproept. Want, wat de mens ook doet (en hij moet het doen!) hij blijft binnen zijn beperk­te mogelijkheden, en dus toch ook op dat Godsvertrouwen gericht, dat alleen in staat is om hem een gevoel van zekerheid en vertrouwen te geven. `Beide aspecten moeten steeds aan­wezig zijn in het karakter van alle moslims, want hoe sterk de mens ook is, zijn kunnen is steeds be­perkt. Alleen Godsvertrouwen kan hem in staat stellen om de wissel­val­ligheden van het leven, dat af en toe genadeloos is, het hoofd te bieden. Deze soera begint dus met enkele verzen over de genade van gemoeds­rust welke de profeet kreeg en eindi­gt met richtlijnen die het evenwicht schet­sen, waardoor wij deze ook kunnen ver­krijgen. God is waarheid in al zijn gebo­den. En Hij weet het het beste.'[11]

Stijl. Deze tekst is een toespraak van iemand (Wij= God) naar een jij toe, die vanwege de weldaad dankbaar moet zijn. Dus een soortgelijk thema als in soera 93.


[2]Soedewo, De Religie van den Islam, Batavia: Ahmadijah Beweging Indonesia, 1938, 183-188.
[3]Naar Wim Raven, Het Leven van Mohammed, Amsterdam: Meulenhoff, 1980, 34.
[4]In de uitgave van Mukh­sin Khan 5:143.
[5]Guillaume, The Life of Muhammad, 71-72.
[6]Quraish Shihab, Tafsir atas Surat-surat Pendek, 443.
[7]Mahmoud Ayoub, The Awesome News, blz. 104.
[8]Watt, Muhammad at Mecca, 34-38.
[9]B. Schrieke, `Die Himmelsreise Muhammads', Der Islam 6 (1916), 1-30.
[10]Quraish Shihab, Tafsir atas Surat-surat Pendek, 461-468.
[11]Shihab, op. cit., 468. Deze laatste formule dient ook om de beschei­denheid van de commentator te benadrukken, die zijn eigen kennis niet absoluut wil stellen.