zondag 22 december 2013

Gezondheid, beetje welvaart en vooral vrede voor 2014!

Het regent, het is een beetje koud en nogal grauw: tijd van Kerst, balans opmaken en ook eindejaarswensen. Ditmaal met wat foto's er bij. Eerst maar ons zelf, de 71 jaar dragen we gelukkig nog in goede gezondheid, redelijke welvaart en in vrede met onszelf, de wereld om ons heen. Kijk maar:


In 2013 kwamen Irene en vooral Inge bij van de zware bevallingen van het jaar ervoor. Meisje Maud groeide voorspoedig, net zoals de stevige Diemer. Onze zonen Floris en Stijn moesten heel hard werken, vaak vroeg opstaan in de morgen, want dat hoort bij het moderne ouderschap (waarschijnlijk ook bij het oude, maar dat vergeten wij gemakkelijk.
Paule schreef de laatste aflevering: no 90, van de STEENBRINK TIMES vol, want aan alles komt een einde en de Steenbrinken werden wel ouder, al hadden we geen stervende in de familie.
Karel gaf een laatste HOVO-cursus, in Utrecht, en heeft daar voorlopig punt achter gezet. Karel schreef ook het laatste hoofdstuk van een project van de laatste zes jaar: het 3e deel van de katholieke geschiedenis, Catholics in Independent Indonesia. Een hele opluchting.  Daartussendoor redigeerde hij ook een boek over Fethullah Gülen en zijn invloed in Europees Moslimland.
Er waren reizen: met de zussen Alice en Edwien naar Engeland/Kent in Mei; naar Franciscus en Assisi/Perugia in September. Karel gaf enkele gastcolleges in Indonesië met als aanleiding de oprichting van ASAKKIA, Associatie van Christelijke Islamologen in Indonesië.
Er waren nog meer 'zakenreizen':  begin Februari naar Parijs voor de evaluatie van een academisch Islam-project en begin Juli naar Lissabon voor EUROSEAS, waar zo'n 650 Indonesiëkenners bijeen kwamen voor het geven en aanhoren van lezingen, bijpraten over projecten e.d. Kleinkinderen, uitloop van werk: ja, ook wel romans lezen, wat Paule veel meer doet dan Karel, wandelen, en soms fanatiek films kijken. Wij prijzen ons dat we in een mooi en vreedzaam land wonen en wensen dat iedereen om ons heen helemaal toe!

zondag 1 december 2013

Over de tunnelvisie van de Nederlandse bisschoppen

Met groeiende verbazing en ergernis heb ik het 30 p. lange stuk van de Nederlandse bisschoppen voor hun ad limina bezoek in Rome gelezen. Wat een treurnis, wat een gemis aan perspectief, wat een tunnelvisie. Er is een stevig stuk geschreven door de groep Bezield Verband. Zie daarvoor http://www.bezieldverbandutrecht.nl/ Zij zeggen: de bisschoppen vergeten om aan zelfkritiek te doen. Lees dat vooral!

Nog een extra punt. Er staat een rare zin in: De facto zijn vele gedoopte rooms-katholieken eigenlijk  te beschouwen als catechumenen. Spirituele en catechetische vorming is essentieel (blz. 14). Dat komt toch een beetje over als de praktijk van de neo-catechumenen die als een ziekte in parochies binnenkomen en iedereen die niet aan hun normen beantwoordt afschrijven.Iedereen die niet denkt en doet als de bisschoppen wordt als kerkverlater gezien en absoluut verloren. Zij denken daarbij in een tunnelvisie: waar die mensen dan verder hun inspiratie vandaan halen interesseert hen kennelijk niet, want zij zijn uit hun tunneltje van de wekelijkse mis onder leiding van een beboorde priester verdwenen. Ja, als je maar één product in de supermarkt verkoopt en dan blijkt het aantal klanten in te zakken, moet je niet de klant de schuld geven, maar de verkoper van het product.
Door hen zouden we meer begeleid moeten worden naar, ja naar wat? Inhoudelijk wordt daar niets over gezegd.
In oudere tijden was er de hoeveelheid van kloosterorden, kapellen, met allemaal eigen bewegingen. Veel nieuwe spirituele initiatieven zijn tegenwoordig buitenkerkelijk. Ja, daar zal toch naar gekeken moeten worden, en dan liefst op een positieve en leuke manier, want anders wordt het echt helemaal niks: de gelovigen gaan een andere kant uit en de bisschopen verlaten de gelovigen. Maar zij noemen dat arrogant dat zij verlaten worden. Ga heen in vrede, zou ik bijna zeggen.
Het blijkt dat het tijdschrift Happinez al meer abonnementen heeft  (180.000) dan er regelmatige katholieke kerkgangers zijn. Het zou goed zijn om eens naar die club te kijken en iets positiefs en concreets voorop te stellen!
Geluk geef je door

De prettige dissonanten van Hans Leeuwenhage

Voor de Utrechtse Janskerk heeft dirigent Hans Leeuwenhage een Miss Bilingua geschreven. Het is nog een korte (Lutherse) mis: alleen Kyrie en Gloria. Die zijn genomen uit de 11e Gregoriaanse, maar daarnaast muziek op teksten van Sietze de Vries. Het is sobere muziek, die goed in het gehoor  ligt. Beetje in de stijl van Duruflé, bijna-vrije maat, heel veel maat- en tempowisselingen. Veel dissonanten, bijna glijdende noten als een schaakspel. Zonder paardesprongen, kleine intervallen.

We zongen deze misdelen, samen met enkele andere liedcomposities van Hans Leeuwenhage tweemaal. De eerste keer was op een lieddag in de Janskerk, waar ik geen foto's van heb. Die zaterdag, 16 november 2013 was met een goed gevulde Janskerk, waar vooral ook fans van Sytze de Vries bij waren. Hanna Rijken zong met haar theologenkoor toen ook een aantal door De Vries vertaalde Engelse hymns. Ik vond dat eerlijk gezegd vreselijk: helemaal verouderde theologie en religieuze gevoelen die helemaal niet bij ons passen en dan in veel te lange hymns, soms zelfs wel tien strofen.

Bij de liederen van Leeuwenhage zelf  werden korte teksten juist vaak herhaald: zoals Bach bij een openingskoor van een cantate aan twee regels genoed heeft: zo bij 'Wij gaan naar Sion':
Wij gaan naar Sion waar ded wijsheid woont
daat weten ze de route van de vrede
daar is een nieuwe aarde neergedaald..
De tweede keer was 23 november in de grote Basiliek van Ijsselstein. Het was er steenkoud, werd uiteindelijk donker (dat is aan de foto's te zien: Hans Leeuwenhage kreeg een heiligenkroon om zijn hoofd!). Maar die kerk is wel geweldig mooi en heerlijk om te zingen, misschien ook wel omdat er zo'n prachtige akoestiek in die kerk zit.

Er was ook een schattig Mariabeeld, met nog een levendige pelgrimage. De tieners van Martine gingen daar voor hun schoolexamen naar toe om een kaars op te steken. Volhouden zo!
Dit is het beeldje (20 cm hoog, maar niet), uit de 12e eeuw. De huidige verering is opnieuw begonnen in 1937.

vrijdag 8 november 2013

Losers of gevaarlijke extremisten?

In het najaar van 2000 heb ik met Paule een reis gemaakt naar Indonesië, vooral om in Pekan Baru vijf (of drie?) weken gastcolleges te geven, bij de IAIN Sultan Kasim. We hebben toen ook Padang bezocht waar Dr. Abdul Aziz Dahlan rector was. Danau Maninjau, Bukittinggi bezocht, maar de langste tijd doceerde ik bij de olierijke en redelijk welvarende moslims van Pekan Baru, booming stad van 1 miljoen inwoners zonder veel oude traditie. In het bergland was er nog een mooie oude Boeddhistische tempel, aan de kust het paleis van de Sultan van Siak. Maar door de week moest ik in snel tempo zoveel mogelijk colleges geven, tot zes uur per dag, papers nakijken, onderzoeksvoorstellen bespreken, tentamens nakijken.
Het verlbijf aldaar was een leerproces: Paule vond het niets dat ik vijf dagen in de week zoveel college moest geven, dat er verder in die stad maar heel weinig te doen was. Ik had gedacht na mijn pensionering eventueel nog eens stevig college te gaan geven in Indonesië, maar dat pakte anders uit.
In die tijd had Jafar Umar Thalib, een Afghanistan-veteraan uit de beginjaren 1990, een Laskar Jihad opgericht, om de moslims in de Molukken te helpen. Dat was ergens in April 2000: na trainingen bij Bogor en Midden-Java waren zij ergens in mei-juni 2000 in Ambon aangekomen en hadden de bloedige lokale conflicten opgedreven. Terwijl wij in Utrecht bezig waren met een conferentie over Indonesische Kerkgeschiedenis hoorde Dr. Mesakh Tapilatu dat zijn christelijke universiteit door die Jihad-strijders was aangevallen en in brand gestoken. Bibliotheek in de fik, ook het huis van Tapilatu totaal in puin.
Ik vroeg aan mijn studenten in Pekan Baru of zij ook jihad-strijders kenden en wat zij ervan dachten.
Ja, ze kenden er wel een paar: mislukte studenten, die ook geen geld hadden, geen toekomst en zo door ronselaars naar Ambon waren gelokt. Losers dus, zonder perspectief.
Zo'n clubje had ook een kleine moskee met een te grote luidspreker opgericht in een dichtbewoonde kampong van de stad. Uit die luidspreker kwamen allemaal harde toespraken, niet alleen over de andersgelovigen, christenen dus, maar ook over andere moslims die niet zo radikaal in de leer waren. De omwonende vonden het op een gegeven moment welletjes en het moskeetje is in brand gestoken en de mensen ervan zijn verdwenen.
Aan dit verhaal moest ik denken toen er deze week op de TV een debat was over de teruggekeerde Syrië-gangers. Kennissen van hen zeiden dat die jongens het moeilijk hadden weer een levensdoel, een levensritme en bestaan hier te vinden. Maar de politici en de AIVD-mensen ruiken hun prooi: ze worden zonder meer als gevaarlijk bestempeld. Justitie minister Opstelten wil alle reisgegevens van Nederlanders gaan bewaren om zo de Syrië-gangers in de gaten te houden. Is dat bescherming tegen of juist het scheppen van vijanden en gevaarlijke sujetten. Maken deze Syriëgangers slachtoffers of zijn zij zelf ook als slachtoffer te beschouwen? Hier is ook iets aan de hand met de banaliteit van het kwaad.

donderdag 31 oktober 2013

Soera 111 Over Mijnheer Lahab



111 DE TOUWVEZELS AL-MASAD

In naam van God, Genade, Goedgunstigheid
1. Laat ze verrotten, Aboe Lahab’s handen
en hij zelf: oprotten!
2. Waardeloos zijn bezit en wat hij kon oppotten.
3. Braden zal hij tussen de motten!
4. En ook zijn vrouw: brandhout is haar lot;
5. aan een koord van vezels hangt haar nek als overschot.
Structuur. De vijf regels van dit bijtende spotgedicht vormen een duidelijk eenheid in een sterk eindrijm (a.ab met in de laatste regel a.ad).

Context. Aboe Lahab was de geliefde bijnaam van een halfbroer van Mohammeds vader Abdallah. De naam betekent `vader van de vlam'. Door Mohammeds grootvader Abdoel Moettalib was die naam aan hem gegeven omdat Aboe Lahab zo knap was. Hij wordt ook vaak bij zijn eerste naam genoemd, Abd al-Oezza, dienaar van de godin al-Oezza, vereerd in het Nakhla-dal en ook vermeld in soera 53:20. Aanvankelijk stond hij op goede voet met zijn neef/oomzegger Mohammed, die waarschijnlijk niet zoveel jonger was dan hij. Twee van Aboe Lahabs zonen waren immers verloofd (dat wil dus zeggen als kinde­ren al toegezegd voor een later huwelijk) met Mohammeds dochters Roekaja en Oem Koelthoem. Na de dood van een andere oom van Mohammed, Aboe Talib, werd de leiding van de Hasjim-clan binnen de stam Koeraisj overgenomen door Aboe Lahab. Dat was waar­schijnlijk in 619, een kleine tien jaar na het begin van de openbaringen en Mohammeds prediking. Aboe Lahab beloofde aanvankelijk, dat hij Mohammed zou beschermen, maar trok deze bescherming terug, toen anderen hem overtuig­den dat Mohammed oneerbiedig had gesproken over de voorouders van de clan en zelfs had beweerd dat Abdoel Moettalib als veelgoden-vereerder in de hel terecht was gekomen. Mohammed probeerde daarop eerst om zich in het berg­stadje Ta'if te vestigen, maar maakte later contact met pelgrims uit Medina die voor de jaarlijkse hadj in Mekka kwamen en ging in 622 naar Medina toe.
     Aboe Lahab is dus een belangrijk persoon in Mohammeds leven. In de Koran komen we wel zeer vaak polemiek tegen, maar de tegenstander van Mohammeds prediking wordt dan niet bij name genoemd. Soera 111 is hierop een uitzonde­ring. De naam Aboe Lahab wordt niet alleen in de titel en vers 1 genoemd, in vers 3 komt het woord lahab weer voor, maar dan in de letterlijke betekenis van vlam, namelijk hellevlam en dus heel anders dan de naamgever Abdoel Moettalib het aanvankelijk bedoeld zal hebben.
     Boechari vermeldt over deze soera, dat na de eerste openbaring Mohammed aanvankelijk alleen in beperkte familiekring sprak over zijn ervaringen. Pas na drie jaar ging hij naar de Safa-heuvel, aan de rand van het dal van Mekka. Daar sprak hij zijn bredere familie en clan toe en natuurlijk was daar ook Aboe Lahab bij. Als kern van zijn boodschap zou Mohammed daar verkondigd hebben: `Ik kom jullie waarschuwen voor een grote ramp die jullie te wachten staat.' Aboe Lahab zou daarop nog grof gereageerd hebben: `Loop heen! Heb je ons voor zoiets hele­maal laten komen?' Daarop kwam dan deze soera als openbaring tot Mohammed.

4-5. Aandraagster van brandhout... met aan haar nek een koord van vezels: de vrouw van Aboe Lahab was Arwa Oem Djamiel (moeder der schoonheid, mis­schien een sarcastische naam, want volgens de verhalen was ze een oog kwijtge­raakt). Zij was dochter van Aboe Sofjaan, tot kort voor Mohammeds dood een van de felste tegenstander van de nieuwe religie. Van haar wordt ook nog een gedicht tegen Mohammed en de nieuwe religie overgeleverd. Gedichten waren in de Arabische cultuur een machtig strijdwapen. Zij waren ook geen vluchtige wegwerpproducten, maar werden onthouden en doorverteld. Of de naam `aan­draagster van brandhout' nu een soort scheldnaam was of dat zij doornige struiken op Moham­meds weg legde, als symbool voor haar tegen­stand, dan wel dat zij als het ware het hellevuur heviger zou doen laten branden: duidelijk is dat de titel negatief over haar is. Tot de afdeling `horror' van de latere uitleg mogen wij wel reke­nen, dat zij in de hel zou moeten rondlopen met om haar nek een keten, gemaakt van hout van de helleboom Zakkoem, die in soera 37:62-64 wordt vermeld.
     Anders dan Jezus' tirade tegen de Schriftgeleerden en Farizeeërs (Mt. 23) hebben we geen details van Aboe Lahabs afwijzing van Mohammed. Anderszins is er wel expliciete en uitge­werkte afwijzing, maar dan anoniem als de weerslag van discus­sies met Arabische en Joodse tegenstanders in andere soera's. Aboe Lahab is in de Koran zelfs veel minder geprofileerd dan die andere niet-gelovige gezagsdrager, de ietwat dubbelzinnige Pilatus in de christelij­ke ge­schriften. Maar in zijn kinderen wordt Aboe Lahab wel enigszins gerehabili­teerd: zijn zonen Oetba (eerder benoemd als echtgenoot voor Mohammeds dochter Roekaja, maar dat huwelijk ging niet door) en Moe'attab accepteerden de nieuwe godsdienst op het einde van Mohammeds leven, in 630, bij de volledige overgang van Mekka tot de islam. Oetba's kleinzoon Fadl ibn al-Abbaas werd zelfs nog een beroemde dichter. Zo kon hij de familietraditie nog in ere herstel­len.[1]



[1]William Montgomery Watt, artikel `Abu Lahab', in: Encyclopaedia of Islam.

De twee bezweringsgebeden: Soera 113-114



113 DE OCHTENDSCHEMERING – AL-FALAK

In de naam van God, de erbarmer, de barmhartige

1.  Zeg: Ik schuil bij de Heer van het ochtendgloren
2.  tegen het kwaad dat Hij heeft uitverkoren
3.  en tegen het kwaad van de donkere nacht wanneer hij gaat doven
4   en tegen het kwaad van haar die blaast op knopen
5.  en tegen het kwaad van een jaloerse die jaloers is opgestoken.
 

114 DE MENSEN AN-NAAS

In de naam van God, de erbarmer, de barmhartige

1.  Zeg: Ik schuil bij de Heer van de mensen,
2.  de koning van de mensen,
3.  de god van de mensen,
4.  tegen het kwaad van de stiekeme influisteraar en zijn wensen
5.  die influistert in de harten der mensen
6.  hij behoort tot de djin of tot de mensen



Structuur. De Koran begin in soera 1 met een kort gebed, het gebed van de zeven regels, dat zo dominant aanwezig is bij ieder van de vijf dagelijkse rituele gebeden. Soera 1 is allereerst een lofgebed, al gaat het in de laatste regels over op het register van smeking. De Koran eindigt met twee gebeden die allereerst vanuit een houding van smeken, angst bijna, klinken. Ze heten samen de `afbid­ders' (moe'azzatani). Het `ik zoek bescherming' klinkt niet alleen als `moge God verhoeden' maar zelfs als `even afkloppen'. De `alternatieve verzameling' van de openbaringen aan Mohammed door Ibn Mas`oed, die nog enige tijd in de islami­tische wereld een rol heeft gespeeld, heeft deze twee soera's niet opgenomen.[1]
Context. Boechari heeft in zijn verzameling van overleveringen die een commen­taar geven bij deze soera's slechts twee korte teksten opgenomen. Een zekere Zir ibn Hoebaisj vroeg aan Mohammeds volgeling vanaf de vroege Medina-tijd en trouwe secretaris in Medina, Oebaj ibn Ka'b,[2] over de status van de twee `afbid­ders'. Oebaj zei: ik vroeg de profeet over de twee teksten. Hij zei: ze werden tot mij gesproken en ik spreek ze uit. En wij spreken ze uit zoals de profeet Gods ze heeft gezegd. Daarop volgt dan een andere overlevering die uiteindelijk (na andere schakels in de keten van getuigen) via Zir ibn Hoebaisj ook weer terug­gaat op Oebaj. Zir ibn Hoebaisj benadrukte, dat een van de eerste Mekka-bekeer­lingen, Abdoellah ibn Mas'oed in zijn verzameling de twee teksten niet had opgenomen. Daarop volgt dan als antwoord van Oebaj dezelfde verklaring van Mohammed als hierboven aangegeven.[3] Deze overleveringen bewijzen zowel de bekendheid van de populaire teksten en hun ietwat bediscussieerde status. Om verschillende redenen zal dat zo de gehele geschiedenis door blijven.
     De verzameling over de `redenen der neerdaling' geeft een enkel concreet verhaal over de neerdaling van dit vers. `Er wordt overgeleverd dat de profeet Gods ooit zeer ernstig ziek was, zodat twee engelen tot hem kwamen. De een ging zitten bij zijn hoofd, de ander bij zijn voeten. De engel die bij zijn voeten zat, vroeg toen aan de engel die aan het hoofdeinde zat: "Zie jij wat?" Deze antwoordde: "Hij is betoverd." "Wat voor betovering?" "Er is een vloek over hem uitgesproken." "Wie heeft dat gedaan?" "Labid ibn al A'sam, de Jood. Die heeft een betoverd kussen in de waterput van meneer Die-en-die verstopt onder een grote steen. Ga maar naar die put, haal het water eruit, licht die steen op, neem dat kussen weg en verbrand het!” De volgende morgen stuurde de profeet Am­mar ibn Jasir met enkele van zijn vrienden erop uit. Toen ze bij die waterput kwamen, zag het water eruit als gekleurd door henna, bijna bloedrood. Ze schep­ten het water eruit, lichtten die steen op en haalden het kussen weg, dat ze met­een ver­brandden. Bovendien vonden ze een touw waar elf knopen in zaten. De twee soera's (113 en 114) werden neergezonden in verband met deze gebeurtenis. Iedere keer dat de profeet een vers zei, ging er een knoop los.'[4]

De elf knopen verwijzen hier kennelijk naar de elf verzen van de twee soera's, bij elkaar opgeteld.

113:2. Tegen het kwaad dat Hij geschapen heeft: er zijn natuurlijk theologen geweest die uitdrukkelijk hebben willen ontkennen dat God het slechte geschapen heeft. De gewone uitweg is dan wel, dat men een rechtstreekse schepping van het kwaad door God ontkent en alleen een onrechtstreekse band van God met het kwaad wil aanvaarden: het kwade is eigenlijk een ontbreken van iets goeds waar het had moeten zijn, zodat God het niet rechtstreeks àls kwaad heeft geschapen. Met een kleine grammatische omweg en een andere eind-uitgang aan het woord voor kwaad kan men dan ook dit vers lezen als: `Ik zoek bescherming voor... het kwaad, dat Hij niet geschapen heeft.'

113:4. Het kwaad van haar die op de knopen blaast: heel veel uitleggers denken hierbij aan een soort van zwarte magie die door heksen zou zijn bedreven via het blazen op knopen. De Ahmadiyah-commentaar van Soedewo moet niet veel hebben van mirakels en duistere krachten en geeft als verklaring: `degenen die anderen door hun boze inblazingen misleiden, wanneer zij zich aan het werk zetten.' De `knopen' zijn uit die vertaling verdwenen en tegen alle traditionele commentaren in geworden tot `besluiten'. De grote commentator Zamachsjari (gest. 1144), die zich in vele passages van zijn commentaar een filosofisch geo­riënteerd rationalist toont, houdt hier in zijn commentaar toch rekening met de realiteit van magie: `Het blazen van soera 113:4 heeft betrekking op blazen in combina­tie met spu­wen. De daad heeft dus alleen zijn magische uitwerking als men eet, drinkt, ruikt of op andere wijze iets schadelijks binnenkrijgt.' Iedere poging om magie te bedrijven wordt door Zamachsjari als zondig gezien, maar de realiteit ervan wil hij zeker niet ontkennen.[5] Hierin gaan de commentaren uit de 20e eeuw soms veel verder.

114:4 .Influisteraar: ondanks de waarschuwingen van geleerden, oude en moder­nis­tische, heeft het volksgeloof nog steeds veel geloof en vertrouwen in de soe­ra's 113 en 114, evenals in de daaraan voorafgaande soera 112. Alle drie wor­den zij vaak gebruik als amulet. De beginformule van 113 en 114 wordt ook in iets gewijzigde vorm als schietgebed gebruikt bij het reciteren van de Koran: Ik zoek bescher­ming bij God tegen de vervloekte duivel. Dit dient om de lezer te vrijwa­ren van fouten, die de duivel zou willen veroorzaken bij het lezen om zo de tekst van de Koran te vervalsen. Dat de duivel dan doen door bij de gelovige die de Koran leest, andere teksten in te fluisteren. Maar ook buiten dit Koran lezen geldt de waarschuwing.

114:6. Of hij nu tot de djin of tot de mensen behoort: hierover is een anekdote waarin de `eerste moslim-socialist', de sociaal meest bewogene onder Moham­meds vroege volgelingen, Aboe Zar, bij Moham­med komt en hem naar deze tekst vraagt en wel of de mens ook een duivel kan zijn? Daarop antwoordde de pro­feet: Inderdaad.[6]



[1]Jeffery, Materials for the History of the Text of the Qur'an, 113.
[2]Over deze man en zijn werk bij de codificering van de Koran, Jeffery, Materials for the History of the Text of the Qur'an, 114-116.
[3]In de uitgave van Muh. Muhsin Khan, Sahih Al-Bukhari, VI, 471-472.
[4] Qamaruddin Shaleh, Asbabun Nuzul, 611-612. Volgens uitgebreider versies van dit verhaal, was de profeet op terugtocht van Hoedaibija, waar het verdrag met de Mekkanen was gesloten en hadden de Jood Labid en zijn dochter hoofdharen van de profeet te pakken gekregen, waarin zij de elf knopen legden. Goldziher, Die Richtungen der islami­schen Koranauslegung, 140-141.
[5]Zie ook Helmut Gätje, The Qur'_n and its Exegesis, 144.
[6]Ibn Kathier, Terjemah Singkat Tafsir, 8:426.