donderdag 2 november 2017

Hoe godsdiensten investeren in stenen en er afstand van moeten nemen

Oskar Verkaaik publiceerde samen met Daan Beekers en Pooyan Tamimi Arab een wat rommelig en soms verwarrend boek, met een aantal prachtige inzichten en bescherijvingen: Gods Huis in de Steigers. Religieuze gebouwen in ontwikkeling (Amsterdam University Press, 2017, 269 blz.).
 Het boek begint met de constatering, dat religieuze leiders vaak zeggen, dat de stenen gebouwen niet belangrijk zijn. Dat zei Jezus ook over de tempel van Jeruzalem. Fethullah Gülen verbiedt zijn mensen om moskeeën te bouwen, 'want die zijn er al genoeg'. Maar vooral de moslims van West-Europa zijn stevig aan het bouwen geraakt en de bouwgeschiedenis van een aantal nieuwe moskeeën wordt hier besproken. Allereerst natuurlijk de lege kerken die (naast scholen, garages, andere oude gebouwen) werden gebruikt. Dan de echte nieuwe moskeeën: vaak heimwee-moskeeën met architectuur-elementen vanuit de landen van herkomst. Verkaaik volgde een aantal debatten over deze nieuwbouw en constateerde dat juist de meer fundamentalistische moslims wel sobere, kale en moderne gebouwen willen, terwijl de traditioneler 'cultuur-moslims' juist zoveel waarde hechten aan elementen uit hun oude tradities. Prominent voorbeeld is de Omar ibn-al-Khattab-moskee van Almere (hieronder).
De vierkante en nogal zware torens zijn natuurlijk in Almere toch een verwijzing naar Marokko. Er zit ook een mooie koepel op, maar die kun je van afstand niet zien. Dat is ook wel weer bewust gedaan, om het niet teveel op een exotische moskee te laten lijken. Verder is het toch wel wat strakke nieuwbouw geworden. Zoals zo vaak, een bouwgeschiedenis met niet alleen conflicten met omwonenden, de plaatselijke bestuurders, maar juist ook onder de plaatselijke moslim-gemeente zelf.
Een aparte verhaallijn  zijn de hoofdstukken 4-5-6 over synagogen in Duitsland en Nederland. Vanaf de 19e eeuw zijn nogal wat synagogen gebouwd in de zg. Saracenen-stijl, de mediterrane bouwstijl die wij kennen van de (Ottomaanse) moskeeën, maar die in het begin van de 20e eeuw populair was in Engeland en Duitsland. Mooi voorbeeld hiervan is een sigarettenfabriek in Dresden, de Yenidze fabriek met een nep-minaret van 60 meter hoog, gebouwd in 1909!
Het viel Verkaaik op, dat in Nederland op veel plaatsen synagogen zijn herbouwd/opgeknapt in deze stijl, ook al waren de joodse gemeenschappen inmiddels verdwenen. De oude stijl is in Nederland dus gebleven. Maar in Duitsland waren de oude gebouwen bijna totaal verwoest en de meeste nieuwe 'herbouw-synagogen' werden vaak in een super-moderne stijl herbouwd. Vaak als Joods museum of 'gemeenschaps-centrum'.  Op sommige plaatsen werden gebouwen neergezet, waar de inmiddels uit Rusland gearriveerde Joden zich helemaal niet in thuis voelen voor gebed of studie.
Wat kerkgebouwen betreft ziet Verkaaik dat heel vaak de bovenplaatselijke kerkleiding kiest voor afbraak, terwijl de plaatselijke gelovigen met pijn in het hart dan toch liever heeft dat er een moskee, of apartementen, of een Pinksterkerk in komt. Project-ontwikkelaars houden wel van die sfeer van de oude kerkgebouwen. 'Nostalgische post-christenen eren de vele negentiende-eeuwse kerkgebouwen als herinneringen aan een verdwijnende beschaving.'  (248).
Een mooi, ietwat fragmentarisch boek. Zeker het laatste woord is nog niet over dit brede thema gezegd, maar het zijn mooie observaties.