maandag 30 januari 2012

Sura 93 Doeha, Morgenstond

Tien jaar geleden schreef ik een commentaar op de Korte Hoofdstukken, 79-114 van de Koran. Nu is er een heel groot nieuw boek over die teksten verschenen van Angelika Neuwirth, De Koran: Band I: Frühmekkanische Suren (Berlin: Verlag der Weltreligionen, 2011). Ik ben begonnen mijn eigen commentaar te herlezen en er wat van het nieuwe aan toe te voegen. Hierbij een serie beschouwingen over soera 93. De afbeelding hieronder past er niet echt bij: Mohammed op zijn hemelreis, glorie dus. Maar toen genas hij juist van een depressie, net zoals volgens sommige verhalen ook deze openbaring hem daaruit haalde. Ik werk er nu ook aan omdat ik volgende week begin aan een HOVO-cursus over juist de langste sura.


MORGENSTOND

In de naam van God, de Geliefde die liefde wil geven.

1. Morgenstond
2. Avond die verstomt

3. Jouw Heer heeft je niet verlaten,
niet weggehoond
4. Je toekomst is mooier dan je afkomst
5. Spoedig schenkt jouw Heer, jij bent beloond.

6. Vond Hij jou niet als wees? Hij werd je voogd
7. Hij vond je zwervend, werd je loods.
8. Vond je arm, maakte je rijk en groots.

9. Een wees dus, maak die niet tot sloof
10. De bedelaar, laat die niet doof
11. De gunsten van jouw Heer, de kern van jouw geloof!

Structuur. Op basis van inhoud en eindrijm kunnen we de soera in vier korte strofen indelen: vers 1-2 is de inleidende eed-formule, als zo vaak bij de afwisseling van dag en nacht. Dan volgen drie strofen van drie regels: vers 3-5 zijn troost en bemoediging, belofte zelfs voor de profeet; vers 6-8 legt de basis daarvoor, een terugblik op de weldaden die God de profeet vroeger heeft geschonken; in vers 9-11 tenslotte, volgt daaruit de praktische conclusie. Dit is niet gericht tot een groep, maar is een persoonlijke boodschap.

Context. De traditie beschouwt de soera als een zeer vroege, de elfde in de openbaringsvolgorde. Hij kwam na een periode van twee jaar stilzwijgen van God, toen Mohammed dus getwijfeld moet hebben of er nog wel openbaringen kwamen. Daarop wijst dan vers 3: Uw Heer heeft u niet verlaten... En waarlijk, wat na komt is beter voor u dan wat voorafgegaan is... Toen Mohammed geboren werd, was zijn vader Abdoellah reeds overleden. Zijn moeder Aminah stierf toen Mohammed zes jaar oud was: ook de verzen 6-8 gaan dus rechtstreeks in op de levensomstandigheden van de profeet, een weeskind dat uiteindelijk in een goede positie is gekomen.  In de nieuwe serie Korancommentaar van Angelika Neuwirth wordt deze tekst als de allereerste gezien. Juist vanwege dit pertsoonlijke karakter.

Mahmoud Ayoub vertelt omslachtig, dat je bij het reciteren van deze soera eerst het takbir-gebed moet zeggen, God is groot: Allahu akbar. Dit uit dankbaarheid voor het feit dat Mohammed na een tijd van stilte weer een openbaring kreeg. Mohammed beval zijn volgelingen daarom dit lofgebed te zeggen bij het reciteren van deze soera. Dat doet mij denken aan een zons-verduistering die ik in juni 1983 in de grote moskee van Yogyakarta (Indonesië) meemaakte. Er was een grote huivering onder de gelovigen én angstigen die daar bijeen waren gekomen, vanwege het bijgeloof, dat de zon opgegeten zou worden bij zo'n verduistering en alleen door gebed en een speciale gave van God weer terug zou keren. Bij de eerste stralen van de nieuwe zon, hief ineens iemand zijn handen omhoog, in het bekende `juichgebaar' dat ook het begin van het gebed betekent en schreeuwde toen van blijdschap Allahu akbar!!

De Noorse geleerde Harris Birkeland publiceerde in 1956 een uitvoerige studie van 137 bladzijden over vijf korte soera's, te beginnen met deze soera 93. De studie kreeg de programmatische titel The Lord Guideth. Zoals veel oriëntalisten benadrukte Birkeland, dat er veel onzekerheid bestaat over de historische Mohammed. In de eerste eeuwen na het begin van de Islam hebben islamitische geschiedschrijvers een beeld van de profeet en van zijn eerste boodschap getekend, dat nu op een aantal punten betwijfeld wordt. Het begint al met de Godsidee. De verkondiging van de Ene God, het monotheïsme, wordt door velen gezien als het belangrijkste punt, de kern van Mohammeds verkondiging. Anderen, ook moderne westerse geleerden, benadrukken nu een God, die vooral schepper en rechter op de dag van het oordeel is. Maar Birkeland kiest op basis van ‘zijn’ vijf soera's voor God die genadevol en liefdevol aanwezig in het leven van Mohammed (en van zijn volk). Dit beeld van God was helemaal onbekend aan het Arabische heidendom, waar Allah eigenlijk een deus otiosus was, een afstandelijke en luie werkeloze of 'vakantie' God die zich nauwelijks met de wereld bemoeide.  Bij dit beeld van Gods leiding aan de stam Koeraisj en eerst vooral aan Mohammed zelf, hoort een idee van groei, ontwikkeling. Dat was te moeilijk voor de latere islamitische theologie, die Mohammed als volmaakt vanaf zijn geboorte beschouwde. Voor deze theologie was Mohammed door God geleid meteen vanaf zijn geboorte en was er geen plaats voor een beslissende ervaring van Gods ingrijpen in zijn leven op rijpere leeftijd. Daarom zou dit idee ook uit de islamitische theologie en zo uit de exegese zijn verdwenen. Maar voor Birkeland was juist dit betrokken zijn bij de concrete geschiedenis de kerngedachte van de religieuze ervaring van Mohammed.

De vijf soera's 93, 94, 108, 105, 106, (in deze volgorde van ontwikkeling) zijn voor Birkeland de kern en horen bij elkaar omdat God in vier van de vijf jouw Heer (rabbuka) wordt genoemd (alleen in 106:3 Heer van dit Huis). In de latere Mekka-tijd wordt vooral de Godsnaam Rahman, de Erbarmer, gebruikt, terwijl Allah uit de laatste Mekkatijd is en vooral in de Medina-periode de belangrijkste naam wordt. Neuwirth legt een iets ander accent: in de latere teksten gaat het meer om de collectieve betekenis, gezamenlijke duiding van de zin van het leven en van de richtlijnen voor een ethisch bestaan. Hier gaat het om een persoonlijk dialoog tussen de profeet en zijn goddelijke gesprekspartner.
    De vijf soera's zijn zeer vroege openbaringen, omdat er nog verwijzingen naar de oude Arabische cultus en de stam Koeraisj in voorkomen. Gods ingrijpen wordt in soera 105 beschreven als een bescherming tegen de aanval van de Abessyniërs; in soera 106 als bescherming tijdens hongersnood en in angst. In de soera's 93, 94 en 108 wordt vooral verwezen naar de arme jeugd van Mohammed. Van die armoede werd hij gered, vooral door een gelukkig huwelijk met Chadiedja. De moeilijke fase van de jonge volwassene zou dicht bij deze soera's geplaatst moeten worden. In de rest van de Koran wordt er niet meer uitdrukkelijk naar verwezen.

Begin: 1-2 
Morgenstond
Avond die verstomt

Dat lijkt op een raadsel en misschien is het zo ook wel bedoeld. In de stijl van stukken het bijbelboek Prediker (Qohelet) of het gedicht van Oosterhuis:
        Van twee woorden wil ik spreken
        krijg van vier maar niet genoeg
        verre liefde, lieve vrede...
Bij ons heeft de morgen iets van een pril begin en de avond wordt dan verbonden met een afsluiting. Bij de Arabieren is het net andersom: de avond is het begin van een nieuw etmaal, de koelte en frisheid van de nacht; terwijl de morgen de hitte van de volle dag en zorgen en moeite betekent. Je mag de betekenis niet dwingend opleggen, maar er zijn argumenten om aan te nemen dat de dynamiek van vers 1-2 iets heeft van een zorgelijk en kommervol moment op weg naar dat van verfrissing en nieuwe start. Mohammed zit in de put en krijgt hier bemoediging en tegelijk een richtlijn voor zijn verdere leven. Hij moet niet alleen aan zichzelf denken, maar vooral aan anderen die net zo goed hulp nodig hebben.
    Soedewo heeft als verklaring bij de titel: `Gelijk de zonneschijn onmiddellijk na zonsopgang niet ten volle glanst, zo zou de waarheid ook slechts van lieverlede in haar vollen luister schitteren.' Ahmadi-moslims geven veel aandacht aan een theolo-gische evolutieleer!
    Neuwirth, die juist de joods-christelijke context van de Koran wil benadrukken, ziet de morgenstond en het vallen van de avond als verwijzingen naar gebedstijden. Zo Psalm 119:55 Zelfs in de nacht denk ik aan uw naam, Heer, en houd ik mij aan de wet. Zij denkt aan de nachtwaken van de monniken, waarbij veel psalmen werden gezongen.
De eerste openbaring volgens de islamitische traditie: Mohammed wil eigenlijk geen profeet worden, wendt zich af, maar overal ziet hij de engel Gabriël in de hemel verschijnen


Vers 3: Over de uitdrukking rabbuka, `jouw Heer', die hier zo uitdrukkelijk voorkomt, schrijft de diepzinnige Josef van Ess, dat de vroegste christelijke teksten Gods woord eigenlijk net zo letterlijk opvatten als de vroege (en ook veel latere) moslims: `De Koran veranderde het zo spreekt de Heer wel in een zo spreekt jouw Heer waarmee hij duidelijk maakte, dat het niet de profeet was die in Gods naam sprak, maar dat God sprak door de profeet. Het Boek werd nu belangrijk, de tekst, niet de gebeurtenis als in het leven van de Christus.'
    Neuwirth citeert hier Psalm 22:25 voor het idee dat God \zich bekommert om de vrome mens: Hij veracht de zwakke niet, verafschuwt niet wie wordt vernedert. Zij beweert niet dat letterlijk uit de psalmen wordt geciteerd, wel dat de gedachten dicht bij elkaar liggen.

Vers 7: Hij vond je zwervend. Er zit in de Soedewo-vertaling een apologetische tendens. Deze Nederlandse vertaling uit 1934, geschreven door een Javaanse Indonesiër, die lid was van de Ahmadiyyah beweging, heeft: Onvermogend om te zien. De Ahma-di's geloven met vele andere moslims, dat Mohammed, die hier wordt toegesproken, niet kan dwalen. Hij kan geen echte fouten of zonden begaan hebben. Bovendien zegt 53:2 toch `uw stad-genoot is niet verdwaald'! Als Mohammed enige tijd onvermogend was om te zien, moet dat een reden buiten hem om hebben gehad. Bijna kwaad schrijft Jacques Berque hierover: `een vals probleem, dat alleen kan opkomen bij een theologie die de woorden te letterlijk neemt'. Inderdaad kan er een Mohammed-theologie ontstaan, die de profeet super-menselijk maakt en hem geen enkele twijfel, vergissing of misslag meer toestaat. Dan vervalt de islam in wat ze aan de christenen juist verwijt: de ver-goddelijking en dus ontmenselijking van Gods gezondene.
Veel uiteenlopende gedachten over een korte, emotionele en krachtige tekst die een indringende ervaring weergeeft van verbondenheid met een zorgzame en liefdevolle God. Zo gaat dat met Koran en Koran-uitleggingen. Persoonlijk vind ik het bijzonder dat hier niet pats-boem een dogma van de ene God wordt neergezet, maar dat het vertrouwen in (de ene) God hier vanuit een persoonlijke ervaring van twijfel en zoeken wordt geschilderd.