vrijdag 8 november 2013

Losers of gevaarlijke extremisten?

In het najaar van 2000 heb ik met Paule een reis gemaakt naar Indonesië, vooral om in Pekan Baru vijf (of drie?) weken gastcolleges te geven, bij de IAIN Sultan Kasim. We hebben toen ook Padang bezocht waar Dr. Abdul Aziz Dahlan rector was. Danau Maninjau, Bukittinggi bezocht, maar de langste tijd doceerde ik bij de olierijke en redelijk welvarende moslims van Pekan Baru, booming stad van 1 miljoen inwoners zonder veel oude traditie. In het bergland was er nog een mooie oude Boeddhistische tempel, aan de kust het paleis van de Sultan van Siak. Maar door de week moest ik in snel tempo zoveel mogelijk colleges geven, tot zes uur per dag, papers nakijken, onderzoeksvoorstellen bespreken, tentamens nakijken.
Het verlbijf aldaar was een leerproces: Paule vond het niets dat ik vijf dagen in de week zoveel college moest geven, dat er verder in die stad maar heel weinig te doen was. Ik had gedacht na mijn pensionering eventueel nog eens stevig college te gaan geven in Indonesië, maar dat pakte anders uit.
In die tijd had Jafar Umar Thalib, een Afghanistan-veteraan uit de beginjaren 1990, een Laskar Jihad opgericht, om de moslims in de Molukken te helpen. Dat was ergens in April 2000: na trainingen bij Bogor en Midden-Java waren zij ergens in mei-juni 2000 in Ambon aangekomen en hadden de bloedige lokale conflicten opgedreven. Terwijl wij in Utrecht bezig waren met een conferentie over Indonesische Kerkgeschiedenis hoorde Dr. Mesakh Tapilatu dat zijn christelijke universiteit door die Jihad-strijders was aangevallen en in brand gestoken. Bibliotheek in de fik, ook het huis van Tapilatu totaal in puin.
Ik vroeg aan mijn studenten in Pekan Baru of zij ook jihad-strijders kenden en wat zij ervan dachten.
Ja, ze kenden er wel een paar: mislukte studenten, die ook geen geld hadden, geen toekomst en zo door ronselaars naar Ambon waren gelokt. Losers dus, zonder perspectief.
Zo'n clubje had ook een kleine moskee met een te grote luidspreker opgericht in een dichtbewoonde kampong van de stad. Uit die luidspreker kwamen allemaal harde toespraken, niet alleen over de andersgelovigen, christenen dus, maar ook over andere moslims die niet zo radikaal in de leer waren. De omwonende vonden het op een gegeven moment welletjes en het moskeetje is in brand gestoken en de mensen ervan zijn verdwenen.
Aan dit verhaal moest ik denken toen er deze week op de TV een debat was over de teruggekeerde Syrië-gangers. Kennissen van hen zeiden dat die jongens het moeilijk hadden weer een levensdoel, een levensritme en bestaan hier te vinden. Maar de politici en de AIVD-mensen ruiken hun prooi: ze worden zonder meer als gevaarlijk bestempeld. Justitie minister Opstelten wil alle reisgegevens van Nederlanders gaan bewaren om zo de Syrië-gangers in de gaten te houden. Is dat bescherming tegen of juist het scheppen van vijanden en gevaarlijke sujetten. Maken deze Syriëgangers slachtoffers of zijn zij zelf ook als slachtoffer te beschouwen? Hier is ook iets aan de hand met de banaliteit van het kwaad.

Geen opmerkingen: