woensdag 23 januari 2008

7 Fragmenten over Karel Steenbrink, deel 3 Muren die vallen!

In de jaren 1970 stond er op de lange wand van de mensa van de Eindhovense Technische Universiteit een prachtige spreuk: “Gelukkige slaven zijn de grootste vijand van de vrijheid”. Typisch 70er jaren. Met de afgebakende wereld van mijn jeugd ben ik nooit ongelukkig geweest. Ik denk nog met weemoed terug aan de wierook, de brandende kaarsen, de opgewonden gezichten bij processies, de inspanningen die de priesters in onze parochie zich getroostten om alle kinderen op de katholieke school te krijgen. Een pastoor huilde zelfs eens op de preekstoel toen hij vertelde, dat er nog een enkel katholiek gezin was dat zijn kind op de neutrale school deed. Wat moest daarvan komen? En dan een pastoor, toch ook een man, huilend in het openbaar! En de inspanningen van de priesters om de volleybal-club van de parochie zo succesvol mogelijk te laten zijn. Want dat was immers de markt voor exclusief-katholieke huwelijken. Gemengde ontspanning onder priesterlijke controle. Toen vond ik het niet erg en nu is het al weer zo lang geleden, dat ik er eerder met weemoed dan kwaad naar terugkijk. Mijn vader stuurde wel een telegram naar een nicht die een gemengd (katholiek-protestant) huwelijk aanging. Maar het was geen gelukstelegram en er stond ook geen proficiat op. Neen: “Het beste gewenst in jullie verdere leven” dat klonk toch vriendelijk maar tegelijk ook religieus correct genoeg om te versturen.
Ik kan me persoonlijk nauwelijks meer herinneren hoe in de jaren zestig dat beeld instortte, hoe de muren om het katholieke bolwerk inzakten. Ik studeerde toen theologie aan een katholiek seminarie op de Cauberg van Valkenburg, Zuid-Limburg. Dat was toen nog een vrijwel homogene katholieke wereld. Een belangrijke aanzet tot de veranderingen was grondige wijziging in de opzet van de eerste twee jaar studie, geheel gewijd aan de filosofie. Tot eind jaren 1950 waren die nog geheel in het Latijn en strak in het keurslijf van de laat-Thomistische traditie, helemaal in de apologetische sfeer. Filosofie niet alleen als dienstmeisje van de theologie (ancilla theologiae), maar eerder als wapendrager. De filosofie zou de instrumenten moeten geven om de katholieke theologie dan nader op te bouwen. In 1956 was er nog een geruchtmakende visitatie van de katholieke theologische opleidingen geweest. Meerdere theologen waren toen ontslagen en er waren nog eens strikte instructies voor orthodoxie gegeven. In 1961 resulteerde dat in een typisch katholieke oplossing. De Latijnse handboeken stonden nog in groot aantal in de collegezaal. Zij zouden dus binnen enkele seconden op de tafels kunnen komen. Maar in feite werd een zeer veelvormige inleiding in de filosofie gegeven. Het was eerder een geschiedenis van de filosofische methodiek dan een typisch katholieke leer. Vanaf de Griekse, de middeleeuwse en de zo moeilijke leer van Kant en Hegel, kwamen we uit bij wat toen het modernste was: Heidegger, in de prachtige Nederlandse vertaling van de taalkunstenaar Luypen, een Augustijner monnik, die volgens mij vooral aan de filosofie verslingerd was. Ik heb hem later nog wel eens horen preken, en dan gaf hij een prachtige analyse van een bijbeltekst, zo’n beetje tussen zijn heldere analyse van filosofische begrippen door. Die twee wist hij enerzijds prachtig gescheiden te houden, anderzijds in tweeluik op een pakkende wijze te presenteren.

Geen opmerkingen: