dinsdag 28 augustus 2012

Soera 100 Paarden

Op 3 november 2012 zal er op de Islamic University of Europe in Rotterdam een conferentie gehouden worden over de meest geschikte wijzen van Koran vertalen. Ik zal er een lezing geven over de rijmende wijze van Koran vertalen en wel altijd liefst met een stevig commentaar erbij. Zonder dat is de Koran niet echt voor moderne Nederlanders te begrijpen. Daarom komen er komende tijd nog wat meer voorbeelden van Koranvertalingen op deze website (tot nu toe stonden er de soera's 66-71-93-94-95-97 en 108).



100  PAARDEN AL-'ADIJAAT

In naam van God, Genade, Goedgunstigheid

1.        Bij de snuivende paarden
2.        hun vonken slaande op de aarde
3.        bij dageraad opgejaagd
4.        de aarde in stof vervaagd
5.        breken zij door het kordon der zwaarden

6.        De mens is God vergeten
7.        en hij wil het zelf ook nog weten
8.        hij is van bezit bezeten
9.        Denkt hij er niet aan hoe de graven worden opengeploegd?
10.      En ieders geweten wordt geproefd?
11.      Hun Heer laat het die dag zeker niet afweten![1]

Structuur. Volgens het rijmschema kunnen we drie delen onderscheiden in deze soera. 1-5 eindigen op -_; 6-8 op -oed of -ied; 9-11. Het eerste deel is een raadselachtige eed. Het tweede deel (6-8) een polemiek tegen de rijke die van bezit bezeten is. In het derde deel wordt het eschatologische register openge­trokken en wordt deze gierige rijke en anderen een stevig onderzoek voorspeld in het graf. Het mysterieuze karakter van de eerste 5 verzen heeft nogal wat exegeten ertoe gebracht om de drie onderdelen als geheel aparte delen te lezen. Het is echter mogelijk om de soera wel degelijk als een eenheid te zien.
      Dat verband tussen het eerste en de andere delen van de soera wordt wel gelegd door de Duitse Angelika Neu­wirth, die wij hier vol­gen.[2] Soera 100 begint met vijf re­gels, die alle betrekking hebben op een eed en een bepaald beeld van verwarring en strijd oproepen. Soort­gelijke series zien we ook in de soe­ra's 79, 77, 51 en 37. Zij roepen alle de sfeer op van Markus 13:7-8 Gij zult horen van oorlogen en oor­logsgeruch­ten. ... Er zal strijd zijn van volk tegen volk en van koninkrijk tegen konink­rijk; er zullen aardbevingen zijn en hongersnood, nu hier, dan daar. Dit is het begin van de weeën. Dit is dan de inleiding tot een polemi­sche passage waarschijnlijke tegen een concrete figuur uit het Mekka van Mohammeds tijd, die groot ging op zijn rijkdom (vers 6-8). De twee motieven worden in het laatste deel gecombineerd: in vers 9-11 wordt deze man gewaar­schuwd dat hij de verschrikkingen die in het begin zijn geschilderd te verduren zal krijgen, als in het graf zijn daden worden beoordeeld. Op deze manier kan soera 100 wel dege­lijk als een eenheid beschouwen worden.
      Wat het perspectief op de toekomst betreft is er toch ook een verschil met de esch­atolo­gische verhalen van de evange­lies, in ieder geval met het evangelie van Mar­kus. De aandacht gaat hier niet in de eerste plaats naar de bood­schap-voor-later, maar meteen naar de prakti­sche toepassing voor het nu. In de jonge handels­stad Mekka viert het individualis­me hoogtij, mensen worden verwaand en denken alleen aan zichzelf. Dat is een van de meest dominerende thema's in de eerste prediking van Mo­hammed. De dag van het oordeel wordt er vooral bijge­haald, om de mensen op hun plichten nu te wijzen. Het beeld van de oor­deelsdag functio­neert als een sociaal protest. De Koran en zijn verkon­di­ger, de profeet Moham­med, treden op ten gunste van de zwakken, die de rijken verma­nen, dat ze hun geweten moeten raadplegen en de noden van de armen moeten lenigen. Moham­med wordt in negatieve verha­len wel eens afgeschilderd als de profeet-met-het-zwaard, maar uit deze soera en uit vele andere blijkt juist, dat hij de pleitbezor­ger van de zwak­ken was.

1. Paarden: de Arabische `titel' van de soera betekent eigenlijk alleen `ren­nen'. Alle commentaren geven daarbij als uitleg dat het hier gaat om paarden die rennen, zodat zij snuiven, kenne­lijk in een verwijzing naar een soort oorlogs­toe­stand. Paarden zijn in het gebied van het Midden-Oosten niet, als in Europese landen, dieren die voor het vervoer van lasten gebruikt worden. Daar zijn ze ongeschikt voor, zeker in woestijngebieden. Voor het vervoer van vrachten en van mensen is er de kameel of ezel. Paarden zijn synoniem met strijd en oorlog. Paarden komen in het Oude Testa­ment ook alleen voor in de strijd. De Egyptena­ren zaten Mo­zes en zijn volk achterna met wagens en paarden. Daarom werd er voor God gezongen: `Want hoog is Hij verheven, paard en ruiter wierp Hij in zee!' (Ex. 15:1). Dt. 17:16 geeft een vermanend voor­schrift aan de koning, die zich niet te buiten mag gaan aan het aanschaffen van wapentuig: `Hij mag geen talrijke paar­den hou­den en het volk niet naar Egypte terugvoeren, om meer paarden te krij­gen.' David reed nog gewoon op een ezel en kreeg die ook van zijn onderda­nen als geschenk (2 Sam. 16:1-2), terwijl zijn knappe, maar hoog­moedige zoon Absolom de eerste was die zich een paard aan­schafte `én een wagen én vijftig man die voor hem uit moesten lopen' (2 Sam. 15:1-2). Van koning Salomo, die ook andere goden naliep, worden dan al getallen van 40.000 of 4.000 paarden genoemd (1 Kon. 4:26 en 2 Kron. 9:25).
      De verschrikkelijkste symbolen van machtswellust en ondergang zijn natuur­lijk de paarden uit de Apoca­lyps, die dood en verderf zaaien en het einde der tijden aankondi­gen: `Zó zag ik in het visioen de paar­den en hun berijders: ze droegen harnas­sen, vuurrood, paars, zwavel­grauw; de koppen der paarden waren als koppen van leeuwen; vuur, rook en zwavel kwam uit hun bek' (Op. 9:17).

Dat is het tijdloze beeld dat Huub Oos­terhuis ook onlangs nog schilder­de:

Hoog te paard rijdt onrecht langs de wegen
Zijn zegeningen: vuur en zwaard.
Niemand veilig. Jij die nog woorden
als recht en vrede,
liefde, broze kostbaarheden,
hebt vergaard:
liefde? voor wie bewaard?
vrede? hoe maak jij vrede?[3]

De boodschap van de Koran is dat alle waarden moeten worden omge­draaid. Patricia Crone[4] schreef over de vroege moslims een boek Slaves on Horses naar aanleiding van Prediker 10:7 `Dienst­knechten zag ik te paard, en prinsen gingen als slaven te voet.' Dat is dus de wereld omge­draaid, zoals de profeten, ook de Mekkaanse profeet, het willen: de mens niet van bezit bezeten, maar iemand die de sociale plichten kent. De gierigheid van een (of de?) mens wordt allereerst geconstateerd en veroordeeld in vers 6-8. Voor de versterking wordt er dan nog een eschatolo­gi­sche waarschuwing aan toege­voegd in 9-11.

Over de eerste vijf verzen schrijft `Ab­duh rond 1900: `God legt een eed af met vermel­ding van paarden, die bovenge­noemde eigenschappen heb­ben, om uit te leggen, van hoeveel nut de paarden zijn en hoe hoog zij gewaar­deerd worden door de ware gelovigen, de zakenlui en de werk­lieden. Dit vers moet de moslims er toe brengen, om zich toe te leggen op het houden en trainen van paarden, zodat zij die kunnen gebruiken als zij oorlog moeten voeren. Tot de kracht van een volk hoort immers, dat het ieder ogen­blik voorbereid moet zijn op een aanval van de vijand en deze ook meteen kan weerstaan. Daarom is er in de Koran ook het vers: En maakt tegen hen zo goed als jullie kunnen de bewapening en inzetbare paarden gereed om Gods vijand en jullie vij­and daarmee vrees aan te jagen en afgezien van hen anderen die jullie niet kennen, maar die God kent (Soe­ra 8­:60). Ook in de ha­dieth van de profeet komen vele van zulke uitspra­ken voor. Is het dan niet verba­zing­wek­kend, dat de mos­lims, die zo'n Boek en Leer bezitten, zich hele­maal niet bekom­meren op het houden van paarden? Ja, zij wor­den al bedrogen door de echte ken­ners van paarden, zodat de werkelijk goede en mooie paarden al lang uit de islamiti­sche landen zijn wegge­haald naar andere landen.'[5] Deze uitspraken van `Abduh zijn te begrijpen binnen het kader van de kolo­niale onder­drukking en een ge­voel van minderwaardigheid, dat daarmee op­kwam bij moslims. We mogen ons echter afvragen of hiermee de echte bedoeling van de verzen is weergegeven. In zijn verdere commentaar legt `Abduh dan ook geen duidelijk verband tussen het eerste en het twee­de deel van de soera.

3. Opgejaagd: het Arabische moeghie­raati kan ook actiever vertaald wor­den, in de zin dat de paarden in de aanval gaan.
Dageraad: Moh. `Abduh zegt hiervan, dat 's mor­gens vroeg de beste tijd is om aan te val­len, want dan is de vijand nog niet gereed om aan te vallen of zelfs om zich te verdedi­gen.

11. Afweten: de Koran trekt alle taalregis­ters open, van dreiging tot ietwat koel cynis­me. In dit laatste vers is hiervan sprake, als de dreiging voor de `slech­te kant' rechtstreeks wordt geformu­leerd. Hel en vuur hoeven er hier niet bij, want de juiste toehoorder weet daar al genoeg van.


[1]Eigen vertaling.
[2]Zie Neuwirth, `Images and Metaphors in the Introductory Sections of the Makkan S_ras', 5-6 (in G.R. Hawting, Approaches to the Qur'an).
[3]Huub Oosterhuis, Gezongen Lied­boek, 120.
[4]Meer over Crone hierboven, blz. 78-79.
[5]Muh. `Abduh, Tafsir Juz `Amma, 288-289.

Geen opmerkingen: