In zijn boek Jezus van
Nazareth heeft Benedictus XVI een hoofdstuk gewijd aan het geloof in de
verrijzenis. Een groot theoloog? Zeker iemand die theologische vragen stelt,
eerder dan praktische of beleidsmatige. Hij stelt zich de vraag of de
leerlingen de verrijzenis verwachten. Hij antwoord met grote stelligheid: het
was absoluut onverwacht (deel II:185 en 220). Als argument geeft hij aan dat er
aanvankelijk verwarring was, dat ze weinig konden met het lege graf en pas
geleidelijk in verrijzenis gingen geloven. Dat gebeurde door verschijningen
(die overigens geen ondubbelzinnig bewijs waren) én door allerlei teksten uit
de Joodse bijbel opnieuw te lezen. De Leidse hoogleraar Henk-Jan de Jonge begon
rond 1990 zijn inaugurale rede juist met de stelling, dat Jezus verrees ómdat
de leerlingen dat verwachtten. Elia en Mozes waren ook niet definitief
overleden. Ook bij de sji’ieten van Iran en Irak is dat geloof in een ‘verdwenen
imam’ nog zeer algemeen.
De overgang van levende-dode-opgestane omschrijft B16 als
een ‘mutatiesprong’, een biologische term, waardoor een nieuwe vorm van
mens-zijn, super-mens-zijn dus wordt aangeduid. Daar hadden we nog veel meer
van willen zien, maar bij die enkele beschrijvingen van verschijningen uit de
evangelies is het gebleven.
Benedictus XVI heeft wel een opzienbarende mutatie
veroorzaakt: van paus terug naar pelgrim. Dat heeft hem de laatste week heel
veel sympathie opgelevert. Ik wens hem nog mooie pelgrimsjaren toe! Ik zou hem zeker geen groot theoloog willen noemen, eerder een gigantische herkauwer van Augustinus-beelden die in de moderne tijd soms wel erg koddig aandoen. Maar zijn laatste stap terug is het beste dat hij kon doen. Ad multos annos!