111 DE TOUWVEZELS ─ AL-MASAD
In naam van God, Genade,
Goedgunstigheid
1. Laat ze verrotten,
Aboe Lahab’s handen
en hij zelf: oprotten!
2. Waardeloos zijn bezit
en wat hij kon oppotten.
3. Braden zal hij tussen
de motten!
4. En ook zijn vrouw:
brandhout is haar lot;
5. aan een
koord van vezels hangt haar nek als overschot.
Structuur. De vijf regels van dit bijtende
spotgedicht vormen een duidelijk eenheid in een sterk eindrijm (a.ab met
in de laatste regel a.ad).
Context. Aboe Lahab was de geliefde
bijnaam van een halfbroer van Mohammeds vader Abdallah. De naam betekent `vader
van de vlam'. Door Mohammeds grootvader Abdoel Moettalib was die naam aan hem
gegeven omdat Aboe Lahab zo knap was. Hij wordt ook vaak bij zijn eerste naam
genoemd, Abd al-Oezza, dienaar van de godin al-Oezza, vereerd in het Nakhla-dal
en ook vermeld in soera 53:20. Aanvankelijk stond hij op goede voet met zijn
neef/oomzegger Mohammed, die waarschijnlijk niet zoveel jonger was dan hij.
Twee van Aboe Lahabs zonen waren immers verloofd (dat wil dus zeggen als kinderen
al toegezegd voor een later huwelijk) met Mohammeds dochters Roekaja en Oem
Koelthoem. Na de dood van een andere oom van Mohammed, Aboe Talib, werd de
leiding van de Hasjim-clan binnen de stam Koeraisj overgenomen door Aboe Lahab.
Dat was waarschijnlijk in 619, een kleine tien jaar na het begin van de
openbaringen en Mohammeds prediking. Aboe Lahab beloofde aanvankelijk, dat hij
Mohammed zou beschermen, maar trok deze bescherming terug, toen anderen hem overtuigden
dat Mohammed oneerbiedig had gesproken over de voorouders van de clan en zelfs
had beweerd dat Abdoel Moettalib als veelgoden-vereerder in de hel terecht was
gekomen. Mohammed probeerde daarop eerst om zich in het bergstadje Ta'if te
vestigen, maar maakte later contact met pelgrims uit Medina die voor de
jaarlijkse hadj in Mekka kwamen en ging in 622 naar Medina toe.
Aboe Lahab is
dus een belangrijk persoon in Mohammeds leven. In de Koran komen we wel zeer
vaak polemiek tegen, maar de tegenstander van Mohammeds prediking wordt dan
niet bij name genoemd. Soera 111 is hierop een uitzondering. De naam Aboe
Lahab wordt niet alleen in de titel en vers 1 genoemd, in vers 3 komt het woord
lahab weer voor, maar dan in de letterlijke betekenis van vlam, namelijk
hellevlam en dus heel anders dan de naamgever Abdoel Moettalib het aanvankelijk
bedoeld zal hebben.
Boechari
vermeldt over deze soera, dat na de eerste openbaring Mohammed aanvankelijk
alleen in beperkte familiekring sprak over zijn ervaringen. Pas na drie jaar
ging hij naar de Safa-heuvel, aan de rand van het dal van Mekka. Daar sprak hij
zijn bredere familie en clan toe en natuurlijk was daar ook Aboe Lahab bij. Als
kern van zijn boodschap zou Mohammed daar verkondigd hebben: `Ik kom jullie waarschuwen
voor een grote ramp die jullie te wachten staat.' Aboe Lahab zou daarop nog
grof gereageerd hebben: `Loop heen! Heb je ons voor zoiets helemaal laten
komen?' Daarop kwam dan deze soera als openbaring tot Mohammed.
4-5. Aandraagster van brandhout... met aan haar nek
een koord van vezels: de vrouw van Aboe Lahab was Arwa Oem Djamiel (moeder
der schoonheid, misschien een sarcastische naam, want volgens de verhalen was
ze een oog kwijtgeraakt). Zij was dochter van Aboe Sofjaan, tot kort voor
Mohammeds dood een van de felste tegenstander van de nieuwe religie. Van haar
wordt ook nog een gedicht tegen Mohammed en de nieuwe religie overgeleverd.
Gedichten waren in de Arabische cultuur een machtig strijdwapen. Zij waren ook
geen vluchtige wegwerpproducten, maar werden onthouden en doorverteld. Of de
naam `aandraagster van brandhout' nu een soort scheldnaam was of dat zij
doornige struiken op Mohammeds weg legde, als symbool voor haar tegenstand,
dan wel dat zij als het ware het hellevuur heviger zou doen laten branden:
duidelijk is dat de titel negatief over haar is. Tot de afdeling `horror' van
de latere uitleg mogen wij wel rekenen, dat zij in de hel zou moeten rondlopen
met om haar nek een keten, gemaakt van hout van de helleboom Zakkoem, die in
soera 37:62-64 wordt vermeld.
Anders dan
Jezus' tirade tegen de Schriftgeleerden en Farizeeƫrs (Mt. 23) hebben we geen
details van Aboe Lahabs afwijzing van Mohammed. Anderszins is er wel expliciete
en uitgewerkte afwijzing, maar dan anoniem als de weerslag van discussies met
Arabische en Joodse tegenstanders in andere soera's. Aboe Lahab is in de Koran
zelfs veel minder geprofileerd dan die andere niet-gelovige gezagsdrager, de
ietwat dubbelzinnige Pilatus in de christelijke geschriften. Maar in zijn kinderen
wordt Aboe Lahab wel enigszins gerehabiliteerd: zijn zonen Oetba (eerder
benoemd als echtgenoot voor Mohammeds dochter Roekaja, maar dat huwelijk ging
niet door) en Moe'attab accepteerden de nieuwe godsdienst op het einde van
Mohammeds leven, in 630, bij de volledige overgang van Mekka tot de islam.
Oetba's kleinzoon Fadl ibn al-Abbaas werd zelfs nog een beroemde dichter. Zo
kon hij de familietraditie nog in ere herstellen.[1]