De priester-dichter Huub Oosterhuis is sterk in taal. Hij heeft veel samengewerkt met musici: Huibers, Oomen, Löwenthal hebben zijn teksten op muziek gezet. In de kerkgebouwen waar zijn woorden klinken vinden we wel een koor, maar weinig afbeeldingen. Daar doet hij niet zoveel mee: toch een beetje de aanpassing aan de gereformeerden in de oecumenische tijd. In de Utrechtse Janskerk zie je ook die beeldenarmoede.
Maar nu even anders: bij de beelden van Ton Scholten in Ootmarsum heeft hij teksten geschreven. Op die eindeloze rij van landschappen komt geen mens voor. In een boekje van 90 bladzijden heeft Oosterhuis op een razend knappe manier mensen in dat landschap gezet. Wellicht omdat die landschappen zo neutraal zijn (bij museumbezoek beetje saai, zoveel hetzelfde leek het toen, augustus 2017 ook in dit blog), passen er veel verhalen in.
Er is een verhaal over mensen 'in hun woeste doorarme oorden, droomden zij over nieuw leven' . Een jongen van tien komt in een kerkdienst, waar het lichtlied wordt gezongen en dan komt er een 'statige heer aan het woord. De plechtige stem. Dat is de priester: fluisterde het meisje in zijn oor.' Na de kerkdienst komt er een opstand tegen de vreemdelingen, worden ze zelfs in het hol waarin zij schuilen doodgespoten.
Voor mensen waar ook geboren
zwarte en blanke een lied.
Zing voor kinderen en vogels
het lied dat klimt in de bomen.
Bij alle 45 fragmenten klinkt de tekst van Oosterhuis anders: zo flexibel zijn die schilderijen en zo maken zij de tekst ineens veel spannender dan de kale tekst.
dinsdag 31 juli 2018
Abonneren op:
Posts (Atom)