Al kijken in het boek viel me sura 66 op: na wat gedoe bij de echtgenotes van de profeet komt dan Maria als de ideale vrouw naar voren. Daarom dat hoofdstuk nu ook hier.
Strikt genomen
hoort 66:12 niet tot de Jezusverzen omdat alleen Maria hier vermeld wordt, en
dan nog wel alleen op het einde, in vers 12. Het vers is echter te apart om
hier zonder meer overgeslagen te worden. Het grootste deel van de soera
bespreekt een affaire die wij nu tot het privé leven van de profeet zouden
rekenen. Soedewo zet er dan ook als titel boven: ‘De huiselijke betrekkingen
van de profeet’.
De tekst van
de eerste vijf verzen luidt als volgt:
66:1 O profeet! Waarom verklaar jij
verboden wat God heeft toegestaan om je vrouwen tevreden te stellen? God is
vergevend en barmhartig.
2 God heeft voor jullie bepaald hoe
jullie je eden moeten ontbinden. God is jullie beschermer en Hij is de wijze,
de wetende.
3 Toen de profeet aan een van zijn
echtgenotes in vertrouwen een gebeurtenis meedeelde en zij het toch verder
vertelde en God het hem openbaar maakte, maakte hij het deels bekend en liet
het deels onvermeld. Toen hij het haar meedeelde zei zij: ‘Wie heeft dat aan
jou meegedeeld?’ Hij zei: ‘De wetende, de welingelichte heeft het mij
meegedeeld.’
4 Als jullie je beiden berouwvol tot
God wenden, dan waren jullie harten afgedwaald. Maar als jullie beiden elkaar
berouwvol bijstaan tegen hem, dan is God zijn beschermheer en Gabriël, en
verder zullen de rechtschapen gelovigen en de engelen ook bijstand verlenen.
5 Als hij zich van jullie scheidt
zal zijn Heer hem misschien wel andere echtgenotes, die beter zijn dan jullie,
voor jullie in de plaats geven, vrouwen die zich aan God overgeven (muslimaat),
die gelovig, berouwhebbend, dienend en vastend zijn, die al eerder getrouwd
geweest zijn of die nog maagd zijn.
Vers 6-8 geeft
hierop aan de gelovigen algemene aansporingen om zich tegen het kwaad te weren
of om berouwvol te zijn. Vers 9 is een aansporing rechtstreeks aan de profeet
om zich te weren tegen de ongelovigen en de huichelaars. In vers 10 worden dan
de vrouw van Noach en de vrouw van Lot als een slecht voorbeeld vermeld
(volgens deze traditie werd niet alleen de vrouw van Lot, maar ook Wahila,
vrouw van Noach als ongelovige getroffen door de natuurramp). In vers 11 wordt
de vrouw van Farao (die op de hand van Mozes was en tegen haar echtgenoot) tot
goed voorbeeld gesteld aan de gelovigen. Dan volgt in vers 12 de lof van Maria.
66.10 God heeft voor hen die gelovig
zijn de vrouw van Noach en de vrouw van Lot als een voorbeeld gegeven.
Zij stonden onder de hoede van twee
van onze rechtschapen dienaren,
Maar zij hebben hen verraden.
Dus hadden zij tegen God geheel geen
baat van hen en er werd gezegd:
‘Gaat beiden met de anderen het vuur
binnen.’
11. God heeft voor hen die gelovig
zijn de vrouw van Farao als een voorbeeld gegeven toen zij zei:
‘Mijn Heer, bouw voor mij bij U een
huis in de tuin
en red mij van Farao en wat hij doet
en red mij van de mensen die onrecht
plegen.’
12 En Marjam, de dochter van ‘Imraan
die haar eerbaarheid bewaarde.
Toen bliezen Wij er iets van Onze
Geest in
En zij geloofde de woorden van haar
Heer en Zijn boeken;
Zij behoorde tot de onderdanigen.
De kern van
vers 12 komen we elders bij de Jezusverzen ook tegen. In 3:33 wordt Maria ook
dochter van Imraan genoemd,[1]
terwijl in 21:91 in gelijke termen over het bewaren van haar eerbaarheid wordt
gesproken. De 2e regel vinden we ook in 21:91 op Maria toegepast.
Deze 2e regel wordt verder op drie plaatsen (15:29, 38:72 en 32:9)
van de mens in het algemeen of van de eerste mens bijzonder vermeld. Maar dat
Maria’s zoon met de Geest verbonden is staat ook in 5:110, 2:87 en 2:253. Voor
de 3e regel staan parallellen in 3:39 en 45 en in 4:171. De 4e
regel wordt ook letterlijk zo in 3:43 op Maria toegepast.
Uit de structuur van de soera is wel duidelijk dat de vier vrouwen van
10-12 als groot voorbeeld worden gegeven aan de echtgenotes van de profeet die
in 1-5 als oorzaak van niet nader genoemde problemen worden vermeld. Wat is de
achtergrond van deze problemen?
In de belangrijke verzameling van Boechari van gezegden
van de profeet en zijn metgezellen (hadiets) vinden we zes teksten over
deze eerste verzen van soera 66. De eerste komt van Ibn ‘Abbas, bekend
Koranuitlegger van de 1e generatie gezellen van Mohammed: ‘Als
iemand tegen zijn vrouw zegt: ‘Jij bent verboden voor mij’, dan moet hij een
zoenoffer brengen voor deze eed. Er is in het leven van de profeet een
uitmuntend voorbeeld dat jullie moeten volgen.’ (Naar aanleiding van 66:1 O
Profeet! Waarom verklaar jij verboden wat God heeft toegestaan om je vrouwen
tevreden te stellen?)
De tweede tekst wordt teruggevoerd op Aisja, de geliefde
vrouw van de oude Mohammed. Zij vertelde: ‘Gods profeet dronk vaak honing in
het huis van Zainab, de dochter van Djahsj, en bleef daar dan een tijdje. Hafsa
en ik besloten daarom stiekem dat we aan hem zouden zeggen, als hij bij een van
ons kwam: ‘Je ruikt alsof je kamfer hebt gegeten, want je stinkt naar kamfer.’
We deden dat allebei en hij zei: ‘Hoe kom je erbij. Ik heb honing gegeten in
het huis van Zainab, dochter van Djahsj, maar ik zal het niet meer aannemen. Ik
heb daarover een eed afgelegd, maar dat mag je aan niemand vertellen.’
De derde en langste tekst gaat over het volgende vers
66:2 (God heeft voor jullie bepaald hoe jullie je eden moeten ontbinden)
en wordt teruggevoerd op Ibn Abbaas, die we hierboven al tegenkwamen. Deze
vertelt dat hij in de periode sinds Mohammeds overlijden al lang rondliep met
het idee dat hij Omar, vader van Hafsa en de tweede opvolger van Mohammed na
Aboe Bakr (de vader van Aisja), eens moest vragen over de betekenis van dat
vers 66:2. Maar het kwam er niet van, want Ibn Abbas vond het pijnlijk en hij
respecteerde Omar zeer. Toen kwam de gelegenheid van de hadj-bedevaart, waar
Ibn Abbas meeging met Omar. Op de terugtocht moest Omar zijn behoefte doen in
de buurt van de Araak bomen. Volgens het verhaal van Ibn Abbaas: Ik wachtte tot
hij klaar was ging toen op hem af. ‘O, leider der gelovigen, wie waren die twee
vrouwen die samenspanden tegen de profeet?’ Omar zei: ‘Dat waren Hafsa en
Aisja.’ Ik zei toen: ‘Bij God, ik wilde je dit al een jaar lang vragen, maar ik
kon het niet doen omdat ik zo’n ontzag voor je heb.’ Omar zei daarop: ‘Je moet
niet bang zijn om mij iets te vragen. Als je denkt dat ik ergens informatie
over kan geven, vraag het me dan gerust. Bij God, in de voor-islamitische tijd
van onwetendheid gaven wij geen aandacht aan vrouwen, totdat God ons aangaande
haar openbaarde wat zijn voorschriften waren. Toen ik over een bepaald
onderwerp eens aan het piekeren was, zei mijn vrouw: ‘Ik raad je aan zus-en-zo
te doen.’ Ik zei tegen haar: ‘Wat heb jij hier nou in ’s hemelsnaam mee te
maken? Waarom steek jij je neus in zaken en probeer je ze naar jouw hand te
zetten?’ Zij antwoordde: ‘Hé, zoon van Chattaab, jij wil niet lastig gevallen
worden, terwijl jouw dochter Hafsa zoals bekend is kibbelt met de profeet van
God. Zo zelfs, dat hij eens een volle dag kwaad op haar bleef!’ Omar vertelde
dat hij zich toen onmiddellijk netjes had aangekleed en naar Hafsa was gegaan
en gezegd had: ‘Dochter, kibbel jij inderdaad met Gods profeet, zodat hij een
hele dag kwaad blijft?’ Hafsa zei: ‘Bij God, we kibbelen wel eens met hem.’
Omar zei: ‘Weet dat ik je gewaarschuwd heb voor Gods bestraffing en de toorn
van Gods gezant. Dochter, laat je niet verleiden door dat kind [Aisja] dat zo
trots is op haar schone uiterlijk en omdat de profeet zo verlekkerd is op
haar.’ Omar zei: ‘Toen ging ik naar het huis van Oem Salama, familie van mij,
en ik sprak tot haar. Zij zei: ‘Zoon van Chattaab! Waarom moet jij je met
zoveel zaken bemoeien! Je mengt je zelfs in affaires tussen Gods gezant en zijn
vrouwen.’ Bij God, door die uitspraak was ik zo getroffen dat ik niet meer
kwaad was. Ik zei goede dag en ging terug naar huis.
Rond die tijd was er een vriend uit de kringen van de
helpers van Medina die wat nieuwtjes bracht over de profeet, als ik een tijdje
was weggeweest. En als hij weg was, vertelde ik hem later wat er gebeurd was.
In die tijd waren we bang voor een aanval van de stam van de Ghassaan. We
hoorden dat zij van plan waren tegen ons op te trekken en ons aan te vallen. We
waren dus behoorlijk angstig. Mijn vriend uit Medina klopte toen op mijn deur
en zei: ‘Open doen!’. Ik zei: ‘Is de koning van Ghassaan gekomen?’ Hij zei:
‘Nee. Maar het is nog erger. Gods gezant heeft zich afgezonderd van zijn
vrouwen.’ Ik zei daarop: ‘Laat Aisja en Hafsa in het stof kruipen!’ Ik kleedde
mij, ging naar het huis van de profeet, maar die was in een bovenkamer, waar
hij met een ladder in gekomen was, en een van zijn zwarte slaven zat beneden
bij die ladder. Ik zei tegen hem: ‘Zeg tegen de profeet, dat Omar er is.’ De profeet
liet me bij hem komen en ik vertelde hem het verhaal. Toen ik kwam bij het
bezoek dat ik had gebracht aan Oem Salama, begon hij te glimlachen. Hij lag op
een matje van gevlochten palmbladeren met niets tussen hem en de mat. Zijn
hoofd lag op een leren kussen, gevuld met palmbladeren, terwijl bladeren van
een boom opgestapeld waren vlakbij zijn voeten. Een paar leren zakken met water
hingen aan de balken boven zijn hoofd. Ik kon het patroon van het gevlochten
matje op zijn huid herkennen en begon te wenen. Hij vroeg waarom ik moest
huilen. Ik zei: ‘Gezant Gods. Caesar en Chosroes, de vorsten van Byzantium en
van de Perzen, leiden een luxueus leven, terwijl jij, Gods gezant, zo simpel
leeft als hier.’ De profeet antwoordde toen: ‘Ben je er niet tevreden mee dat
zij deze wereld mogen genieten en wij het hiernamaals?’
De drie overige teksten gaan alle drie terug op Ibn Abbaas en Omar en
herhalen wat hierboven al gezegd werd, dat twee echtgenotes, Aisja en Hafsa
jaloers waren. Was het om de aandacht die de profeet gaf aan Zainab, die
aanzienlijk ouder was dan deze twee, maar wel zeer om haar schoonheid werd
geroemd? Er zijn twee Zainabs. De eerste was Zainab bint Choezaimah, een
gescheiden vrouw uit Mekka, lid van Mohammeds clan, Koeraisj. Zij huwde de profeet
in April 626 op dertigjarige leeftijd, maar stierf enkele maanden later. De
tweede, Zainab bint Djahsj waarover hier gesproken wordt, was een nicht van
Mohammed, gehuwd met zijn neef Zaid. Zij scheidde daarvan en huwde de profeet
in Mei 627 op 38-jarige leeftijd, dus aanzienlijk ouder dan Aisja (geb. in
614), de enige maagd, of vrouw zonder huwelijkservaring, met wie de profeet in
623 huwde, toen zij 9 jaar was. Aisjah was een dochter van Mohammeds getrouwe
gezel Aboe Bakr, die hem na zijn dood in 632 als kalief zou opvolgen. Hafsah
was de weduwe van een moslim die in de slag bij Badr (Maart 624) was
gesneuveld. Zij was de dochter van een andere vroege en getrouwe gezel, Omar.
Zij trouwde in 625 met de toen 55-jarige
Mohammed, op een leeftijd van 18 jaar. De huwelijken van de profeet waren
dertien in totaal. Bij zijn dood in 632 waren er negen echtgenotes, met
daarnaast nog enkele slavinnen met wie hij een seksuele relatie had, onder wie
Maria, de Koptische slavin, geschenk van de vorst van Egypte in 628 en de enige
die hem een zoon, Ibrahim schonk. We moeten deze huwelijken niet zozeer als een
reservoir voor seksuele genoegens zien, maar eerder als politieke allianties,
zowel binnen Mohammeds eigen stam, als meer en meer met de stammen van geheel
Arabië.[2]
Zij leverden evenwel ook nogal wat problemen op, waarover in deze soera en in
soera 33:28-34 nader gesproken wordt, maar wel zonder specifieke namen of
gebeurtenissen te vermelden.
Er blijven hier nog heel
wat problemen over, die echter te ver van het eigenlijke onderwerp van de
Jezusverzen liggen en hier dus alleen maar aangeduid kunnen worden. Wat de
Korantekst betreft is er in vers 3 de verwijzing naar een geheime mededeling.
Het meest verspreide verhaal is, dat Mohammed aan zijn vrouw Hafsa, dochter van
Omar, verteld zou hebben van een openbaring van Gabriël, inhoudende dat na zijn
dood eerst Aboe Bakr en dan Omar kalief zouden worden. Hafsa zou dat weer aan
Aisja hebben doorverteld, waarop Mohammed ontstemd was en een eed hebben
afgelegd dat hij een maand lang geen omgang met zijn echtgenotes zou hebben.
Hier zijn twee problemen bij. Allereerst vertellen vele verhalen dat de moslims
zonder richting waren bij de dood van Mohammed en gediscussieerd hebben over de
opvolging. Dan is er de eigenaardige wending in de derde hadiets van
Boechari, die van een verhaal over een jaloezie-affaire overgaat op een
aansporing tot ascese, waarbij Mohammed als een soort wereldvreemde en
teruggetrokken kluizenaar wordt voorgesteld. Dat kan kloppen bij de vroegere
Mohammed die in grotten van het Hira-gebergte zijn eerste openbaringen kreeg,
maar ook bij de latere volksleider en politicus? Misschien wel! Probleem bij
deze verzen is ook, dat de latere moslim-traditie de onzondigbaarheid en
onfeilbaarheid van Mohammed ook heeft doorgetrokken naar zijn echtgenotes. In
de film The Message uit 1974, gesponsord door islamitische
geldschieters, komt Mohammed niet in beeld en evenmin zijn echtgenotes. De
moslim-commentaren doen hier ook hun uiterste best om de vrouwen van de profeet
van alle blaam te zuiveren. Tenslotte is er in vers 10 en 11 een verwijzing
naar post-bijbelse verhalen over de vrouwen van Lot, Noach en Farao. Net als in
het geval van Jezus’ moeder, waar de Koran in de lijn is van het apocriefe
Jacobus-evangelie, ontmoeten we hier een harmonie met post-bijbelse
ontwikkelingen in het Jodendom.
[1] Zonder nadere verklaring vertaalt Jacques Berque
hier als ‘fille de Joachim’, in harmonie met de christelijke traditie vanaf het
Protoevangelie van Jacobus, die de ouders van Maria Joachim en Anna noemt. In
Soera 3 heeft Berque wel gewoon ‘dochter van Imraan’.
[2] Een helder overzicht in William Montgomery Watt, Muhammad
at Medina, Karachi:Oxford University Press, 1956: 393-399. Zie ook Ghassan
Ascha, ‘The Mothers of the Believers. Stereotypes of
the Prophet Muhammad’s Wives’, in Ria Kloppenborg & Wouter Hanegraaf
(eds.), Female Stereotypes in
Religious Traditions, Leiden: Brill, 1995, 89-108.