donderdag 24 april 2014

Sura 36, Ya Sin, de slotverzen



69-70 Profeet is geen dichter

69. Wij hebben geen gedicht onderwezen, het past niet bij hem.
Dit is alleen een vermaning en schriftlezing, onmiskenbaar.
70. Zo moet hij waarschuwen die leven.
En het woord staat er stevig voor de ongelovigen.

69: Vermaning (zikr) moeten we in de technische zin lezen/horen, zoals het bij de Doopsgezinden wordt gebruikt. Dat woord zikr klinkt ook zo herhaaldelijk in soera 19, als tot Mohammed wordt gezegd, dat hij de verhalen over Zakaria, Johannes, Maria en Jezus in de zikr moet opnemen. Koran was het woord voor Schriftlezing bij de Syrische christenen.
‘past niet bij hem’ is overgenomen van de nieuwe IUR-vertaling, ‘De Levende Koran’, die ook aardige vondsten heeft.

Hier nog een afbeelding van het voorportaal van het Münster van Bern met Jezus als rechter op de dag des oordeels, tussen Maria en Johannes de Doper in zijn ruwe mantel (en niet de evangelist als onder het kruis)

71-83 Slotverzen: tekenen tot nadenken

71. Zien zij niet wat voor vee wij eigenhandig voor hen hebben geschapen;
En daarvan zijn zij nu eigenaar.
72. Wij hebben die voor hen getemd, zodat zij er op kunnen rijden;
Andere dienen hen tot eetwaar.
73. Ze zijn nuttig en drinkbaar:
Waarom zijn zij niet dankbaar?
74. Toch hebben zij buiten God nog andere goden genomen,
Die hen moeten bijstaan.
75. Zij zullen niets kunnen helpen,
Ook al zijn zij een staande legerschaar.
76. Wees dan niet bedroefd over wat zij zeggen
Wij kennen hun stille roddel en hun gepraat.
77. Ziet die mens dan niet in dat wij hem uit een druppel hebben geschapen,
Maar hij is een vreselijke mopperaar.
78. Híj geeft ons een parabel, vergeet dat hij een schepsel is.
Hij zegt: wie doet de botten leven als zij zijn vergaan?
79. Zeg: die ze de eerste keer in het leven riep, zal ze weer tot leven brengen.
Hij is met alles bekend.
80. Hij zorgt voor vuur uit groen hout.
Daarmee steken jullie het vuur aan.
81. Die hemel en aarde schiep uit eigen kracht,
kan hij niet komen met nog zoiets komen?
Hij is de Schepper, met alles bekend.
82. Als hij iets wil is zijn bevel dat hij zegt:
Laat het zijn en het is: kun fa yakun
83. Lof aan Hem in wiens handen alle dingen zijn,
Tot hem keren jullie terug.


71: Eigenhandig: IUR vertaalt ‘hetgeen Onze Macht heeft voortgebracht’, omdat God natuurlijk niet echt handen heeft. Dat is dus de filosofische interpretatie van de Koran-tekst die de antropomorfe termen graag vermijdt.
76. Het thema dat de profeet in psychische problemen zit, wanhoopt en twijfelt, komt vaak voor in de Koran. In de moeilijke Mekkatijd had Mohammed weinig succes en het wordt in de Koran niet verdoezeld. In vers 77-78 gaat het wellicht niet over ‘de mens’ in het algemeen, maar om een specifieke vijand van Mohammed (zo ook in soera 90, soera 53: zie de passages in het boek De Korte Hoofdstukken).
80. Groen hout: er schijnt een bedoeïenentechniek te zijn om het harshoudend hout vuur een te steken. De takken met hars worden tegen elkaar aan gewreven en zo komt er vuur. (IUR-commentaar).
82. ‘kun fayakun’ is ook de zin die gebruikt is voor de schepping van Jezus en van Adam: zonder man of zelfs zonder man en vrouw, alleen door Gods wil.

Sura 36 Ya Sin, 33-68



33-47 een psalm over Gods tekenen van goedheid in de schepping

33. Een teken voor hen is de dode aarde, die Wij tot leven wekken,
Wij laten er graan uitkomen, waarvan jullie eten.
34. Wij maken er tuinen in: dadelpalmen, wijnranken,
En Wij laten daarin bronnen ontstaan.
35. Zodat zij van hun vruchten kunnen eten
En van wat kun handen verder nog doen.
Zullen zij Mij dan niet dankbaar zijn?
36. Lof aan Hem die alles schiep in stelletjes,
Van wat er groeit op de aarde,
Bij hen zelf  en bij wat ze niet kennen.
37. Een teken is voor hen de nacht:
Wij sluiten dan de dag af en zij verkeren in het duister.
38. Een de zon loopt naar zijn rustpunt.
Dat is de regeling van de Machtige, de Wetende.
39. Een voor de maan hebben wij de fasen vastgesteld,
Totdat zij er uitziet als een oude droge dadeltak.
40. Het is de zon niet gegeven dat zij de maan inhaalt,
En de nacht komt nooit vóór de dag.
Alle drijven zij in een baan.
41. En een teken voor hen is dat Wij hun afstammelingen vervoerden op een schip, beladen.
42. En voor hen zelfs hebben wij ook zo’n voertuig gemaakt.
43. En als Wij wilden, konden wij hen hen laten verdrinken,
Geen geschreeuw dat hen dan helpen gaat.
44. Alleen onze welwillendheid,
Een voor tijdelijk blijdschap.
45. Als tot hen gezegd wordt: Vreest wat voor u ligt en wat achter u ligt;
Hopelijk zullen jullie barmhartigheid ervaren.
46. Maar niet komt er tot hen een vers van hun Heer,
Of zij beginnen zich om te draaien.
47. Als tot hen gezegd wordt: geeft van waarmee God jullie heeft overladen,
Dan zeggen de ongelovigen tegen de gelovigen: zouden wij dan voedsel moeten geven aan wie God zelf het best kan geven, als Hij wil?
Jullie zijn zeker op een weg die dwaalt.



 Ik heb al weer even geen Koran gedaan, maar nu in drie afleveringen de 'Doden-sura', Sura 36, Ya Sin, die gebeden wordt op donderdagavond om de overledenen te gedenken. Vandaar ook de afbeeldingen uit het Münster van Bern, dat dramatische voorportaal.
 
48-68 Beelden over de laatste dag
48. En zij zeggen: Wanneer komt die dreiging dan? Zeggen jullie wel hat ware?
49. Zij wachten maar op die ene grote schreeuw, die hen zal overvallen terwijl zij nog bezig zijn aan het debat.
50. Zij kunnen dan geen testament meer opmaken en niet terugkeren naar hun naasten.
51. Er wordt geblazen op de bazuin en zij rennen dan naar hun Heer vanuit de graven.
52. Zij zeggen: Wee ons! Wie heeft ons laten opstaan uit onze slaapplaats?
Dit is wat de Barmhartige ons had voorspeld: het gelijk is bij de gezanten.
53. Bij slechts één enkele kreet worden zij allen vóór Ons geplaatst.
54. Die dag, geen ziel krijgt debet of credit van iets buiten de eigen daad.
55. De paradijsmensen zijn die dag bezig met iets leuks, allemaal.
56. Met hun partners zitten ze in de schaduw op mooie banken.
57. Zij hebben fruit, al wat zij verlangen.
58. ‘Vrede’ is de groet van hun barmhartige Heer, ‘Salaam!’
59. en: ‘Weg hier nu, dienaars van het kwaad,
60. Was er dan geen verbond met jullie, Adamskinderen,
dat jullie de satan niet zouden eren, die helle vijand.
61. En dat jullie mij zouden eren, het rechte pad.
62. En er zijn er al zovelen van jullie verdwaald
Hebben jullie dan niet nagedacht?
63. Dan maar de hel als jullie salaris.
64. Brandt daarin nu omdat jullie hebben verzaakt.
65. Nu verzegelen Wij hun monden, maar hun handen spreken
en hun voeten getuigen wat zij hebben op hun balans.
66. Wij hadden hun ogen ook kunnen sluiten,
Dan hadden zij naar het rechte pad kunnen gaan,
Maar hoe dan te zien?
67. Wij hadden hen ook op hun plek kunnen omvormen op hun plaats.
Dan hadden zij niet voor of achteruit kunnen gaan.
68. Die wij langer laten leven, worden toch buigen wij:
Hebben jullie dan niet nagedacht?


Het gaat hier duidelijk om de inhoud van de boodschap van Mohammed: mensen moeten geven aan anderen, onder andere om de dreiging van het laatste oordeel te ontgaan. Er is een levendige beschrijving van het debat: tegenstanders zeggen: waarom wij juist? Is er dan een dreiging na de dood? Flarden discussie dus, waarbij de argumenten van tegenstanders levendiger en boeiender worden weergegeven dan de instemming, want daar is natuurlijk geen bijzondere aandacht voor.
54: ‘debet of credit’: er komen in de Koran best veel financiële termen voor. Of dat hier nu ook echt het geval is, kan ik niet waarmaken, maar voor de sfeer leek de deze vertaling wel verdedigbaar.
55: Paradijsmensen, ashāb al janna. In de Koran wordt voor het paradijs van Adam en Eva, het begin dus, consistent hetzelfde woord gebruikt als voor het ideale hemelvisioen van de eindtijd. Dat wordt ook zo gedaan door A. Hulsbosch in zijn boek De Schepping Gods, Schepping, Zonde en Verlossing in het Evolutionistische Wereldbeeld. (1964, toen Teilhard de Chardin nog in was).
59 Er staat wel in de islamitische leer dat de zondaars uiteindelijk vergeven zullen worden. Maar nu nog niet! Na de goeden en paradijsmensen dus meteen even de tegenkant stevig beschreven. De hel voor de kwaden.
60 helle vijand, ‘aduwun mubīn, waarbij de satan een ‘duidelijke’ vijand is. Maar helle kan hier zowel op dat duidelijke als op de helleplaats wijzen.
66-67 Hierover schrijft Rudi Paret, dat ze moeilijk te begrijpen zijn
68. Is een lastig vers. Ik las het eerst als een soort spreekwoord, dat je wel lang kunt leven maar dan toch kwalen krijgt en krom wordt. Maar kennelijk is het een gewoon verloop in de serie van beschrijving van het kwaad, want het slot is een herhaling van vers 62.

Sura 36 Yasin, 1-32



Ya Sin

Het drama van boodschapper en ongelovigen, de Koran als duidelijke richtlijn.
De opening is als bij de andere ‘letter-openingen’, maar hier wel heel stevig uitgebouwd. De Koran, dat is de openbaring en hier wordt extra aandacht gegeven aan de persoon van de profeet. De echte dichotomie tussen goed of kwaad staat centraal en de slechten krijgen er extra van langs. Zei nog onlangs iemand tegen bij in Bern, waar ook zo’n dramatisch laatste oordeel op de kathedraal staat: die naar de hel moeten krijgen de meest levendige beschrijving. Wel, hier dus ook: ze zijn al helemaal ingepakt, voor, achter en opzij, ook van boven helemaal zonder vrije ruimte verder. – De goeden die krijgen vooral een routeplanner voorgeschoteld, en dat is dus de Koran.




Structuur. – Als bij veel van de wat langere soera’s (tot tegen de nummer 65 aan) lijkt het op een soort compilatie. 2-12 is een vaak voorkomende bevestiging van de openbaring. We kunnen er zeker van zijn dat God via Mohammed heeft geopenbaard: een zegen voor de goeden, vloek voor de slechten. – 13-32 is de enige narratieve passage: verhaal over drie die tot een stad gezonden zijn met één bekeerling als gevolg, die wel meteen het paradijs in maagn. – 33-47 heeft als leidmotief het woord aya of teken Gods: dat in 33,37,41,46 voorkomt. Neuwirth vindt dat vers 46 van zijn plaats is en achter 30 thuishoort. Maar juist in die nadruk op aya zou je zeggen dat het helemaal past. Ja, het gaat over die het aya afwijzen, maar daarin gaat 47 juist verder. - 48-68 geeft een uitwerking van de beelden van de laatste dag, veroordeling en paradijs. – 69-70 is een korte polemische passage, dat de profeet geen dichter genoemd mag worden. 72-83 herneemt deels de thematiek van 33-47 en heeft dan als literaire herheling het ‘zien zij dan niet..’, terwijl in 78 weer het woord aya komt.
In de ‘eindtijd-episode’ 46-68 ziet het Corpus Coranicum project meerdere parallellen met Jakob van Seruj en Efrem de Syriër. Overigens had ik ook af en toe de vrije vertaling van de Psalmen van Huub Oosterhuis in gedachten en betreurde het soms dat er wel een perspectief op de rechte weg en een paradijselijke toekomst wordt gegeven, maar de weg van zakat en bezorgdheid voor de armen en onderdrukten is minder aanwezig.

2. Bij de Koran, zo wijs.
3. Jij hoort op de profetenlijst.
4. Voor de juiste weg de richtlijn,
5. Neerdaling van de Machtige, Barmhartigheid.
6. Leid een volk, niet geleid door hun vaders, niet opgeleid.
7. De echte boodschap kwam al tot hen in meerderheid,
maar zij hebben geloof geweigerd.
8. Wij hebben om hun nek boeien gespreid
Tot hun kin: ze staan stijf!
9. En wij hebben vóór hen een muur gezet
En achter hen een muur
En hen bedekt: zij zien helemaal niets.
10. Om het even is het voor hen of jij de weg wijst
Of niet: zij zullen niet gaan belijden.
11. Jij kunt alleen maar wijzen voor hen die de aanwijzing volgen,
En de Barmhartige vrezen, heimelijk.
Verkondig deze vergeving en loon, heerlijk.
12. Wij brengen de doden tot leven,
Wij noteren hun verleden en latere tijd,
Alles opgeschreven in een handleiding, duidelijk.
13-32 Het verhaal van de eenling, bekeerling in een zondige stad

13. Vertel hen de parabel van de bewoners van de stad
Toen de afgezanten tot het kwamen.
14. Wij zonden er twee tot hen,
Maar zij noemden hen leugenaars.
Wij versterkten ze met een derde en zij zeiden:
‘Tot jullie zijn wij gestuurd’.
15. De bewoners zeiden: ‘Jullie zijn mensen als wij.
De Barmhartige heeft niets bijzonders laten afdalen,
Jullie braken dus loze lucht.’
16. Zij dan: ‘Onze Heer weet dat wij echt zijn gestuurd!’
17. ‘Onze opdracht beperkt zich tot dit heldere bericht.’
18. De stadbewoners: ‘Wij voorspellen jullie dat wij jullie gaan stenigen als jullie niet ophouden en een pijnlijke straf zal jullie treffen.’
19. De gezanten: ‘Jullie lot ligt in je eigen handen. Komen jullie tot bezinning of blijven jullie in opstand?’

20. Toen kwam er een man van de rand van de stad aanhollen en zei: ‘Mensen, volg deze gezanten!
21. Volg die mensen die geen beloning vragen en op de juiste richting zitten.
22. Het komt niet in mij op dat ik een ander eer dan Die mij heeft geschapen en tot Deze keren wij terug.
23. Of zou ik buiten Deze nog goden nemen? Als de Barmhartige mij wil treffen kan niets voor mij bemiddelen of bevrijden.
24. Dan zou ik echt de weg kwijt zijn.
25. Mijn bescherming zoek ik bij jullie Heer. Luister dus naar mij!’

26.Er klonk: ‘Ga het paradijs binnen’.
Hij zei: ‘Mocht mijn volk tot besef komen,
27. Dat mijn Heer mij vergeven heeft en geplaatst bij de zaligen.’

28. Na zijn heengaan zonden wij geen hemels leger. Wij zonden helemaal niets.
29. Er was een enkel kort gekerm, en zij lagen al geveld.
30. Tegenslag voor de trouwe dienaren:
Als er een afgezant komt wordt er altijd de spot mee gedreven.
31. Hebben zij dan nog niet gezien hoeveel generaties wij verwoest hebben,
Opdat zij niet tot hen zouden terugvallen.
32. Uiteindelijk zullen zij allen tezamen voor ons verschijnen.

13-32. Over het bijbelse voorbeeld van dit verhaal wordt verschillend gedacht. Gaat het hier over Paulus en Barnabas in Lystra, Hand. 14:6-20? Ook wordt er wel verwezen naar Agabus, vermeld in Handelingen 11:28 die in Antiochië gepreekt zou hebbem, een hongersnood voorspeld en alvast noodhulp georeganiseerd. Uiteindelijk is hij volgens de legende martelaar geworden in Antiochië en daar vereerd. (Blachère)  Sayyid Qutb die als principe heeft dat je geen buiten-Koran gegevens moet zoeken, wijst er toch op dat je de twee gezanten zou kunnen vergelijken met Mozes en Aäron die tot Farao gestuurd worden, waarop er dan nog een derde kwam. Het lijkt me dat de vraag hier niet alleen is wie bedoeld kan zijn met de zendelingen, maar met de bekeerde: ik moest meteen denken aan de goede moordenaar ‘heden zul je met mij in het paradijs zijn’. Overigens is er ook in het huis van de Farao een ‘bekeerde’ (zijn vrouw Asiyah, zie 66:11: God heeft voor hen die gelovig zijn de vrouw van Farao als een voorbeeld gegeven toen zij zei: Mijn Heer, bouw voor mij bij U een huis in de tuin en red mij van Farao en wat hij doet.. Zij is een type zoals ook de vrouw van Pilatus, tegen het onrecht van haar maan, maar niet in staat om hem om te buigen). Men zou natuurlijk ook kunnen denken aan  het uitzenden, twee aan twee van de leerlingen van Jezus in Handelingen 10. Zelfs ook aan de drie engelen bij Abraham, die uiteindelijk naar Lot gaan, die wordt gered. Maar dat hoeft natuurlijk allemaal niet. Het is gewoon een verhaal van drie goddelijke gezanten die tot een zondige stad komen, waarin een figuur is die zich bekeerd, minderheid. In de Mekka-tijd waren de moslims een minderheid. Of misschien mensen die door Mohammed zijn uitgezonden in de latere Medina-tijd (zo denken sommige Moslim-commentators) of bijvoorbeeld naar Ta’if in de late Mekka-tijd en die hadden ook vaak niet zoveel succes. Maar de thematiek past wel mooi in de latere receptie die spreekt over het lot van onverleden en wat we over dood moeten denken.

13. Daraba mathalan, is de standaard uitdrukking voor het vertellen van een parabel. Letterlijk betekent het ´sla een voorbeeld´ en dan kun je denken aan een penning met afbeelding,maar het gaat toch gewoon over vertellen.Zie Jezusverzen, 142/3.
15. ‘Niets bijzonders’: wellicht hadden zij een engel, of een stevige donderslag of iets spectaculairs verwacht. In de debatten elders komt zoiets wel naar voren.///
18-19 Stadbewoners/gezanten: zoals gewoonlijk gaat de Arabisch Korantekst niet verder dan zij.. zij.. en de hoorder of lezer moet maar goed in de gaten houden over wie het gaat. De vertaling helpt hier dus wat extra bij.
20  ‘rand van de stad’ hier staat aqsa al-madina, hetzelfde woord dat voor de moskee van Jeruzalem wordt gebruikt, de Al-Aqsa of ‘de verste’ moskee.
22. Op overlijdensberichten staat bijna altijd een variatie op deze tekst: Wij horen bij God en tot hem keren wij terug. Innā lillāhi wa ilaihi rāji’ūn.Zou dit vers de aanleiding zijn geworden voor het gebruik om de hele soera te reciteren als een goed werk ten voordele van de overledenen? Of moeten we wachten op vers 26-27, waar deze lokale medestander meteen al het paradijs in mag, zoals de goede zondaar door Jezus vanaf het kruis al het paradijs werd beloofd?
5-11-15-23: Op veel plaatsen wordt hier de Godsnaam Rahmān of Barmhartige gebruikt. Dat wijst op een vroege oorsprong, want later wat veel vaker de naam Allah gebruikt.
25. ‘Mijn bescherming zoek ik bij jullie Heer’, waar ‘jullie’ wel naar de gezanten verwijst. Deze toespraak van een sympathisant van binnen de stad is dus deels op zijn stadgenoten, deels op de drie predikers gericht.