donderdag 31 oktober 2013

De twee bezweringsgebeden: Soera 113-114



113 DE OCHTENDSCHEMERING – AL-FALAK

In de naam van God, de erbarmer, de barmhartige

1.  Zeg: Ik schuil bij de Heer van het ochtendgloren
2.  tegen het kwaad dat Hij heeft uitverkoren
3.  en tegen het kwaad van de donkere nacht wanneer hij gaat doven
4   en tegen het kwaad van haar die blaast op knopen
5.  en tegen het kwaad van een jaloerse die jaloers is opgestoken.
 

114 DE MENSEN AN-NAAS

In de naam van God, de erbarmer, de barmhartige

1.  Zeg: Ik schuil bij de Heer van de mensen,
2.  de koning van de mensen,
3.  de god van de mensen,
4.  tegen het kwaad van de stiekeme influisteraar en zijn wensen
5.  die influistert in de harten der mensen
6.  hij behoort tot de djin of tot de mensen



Structuur. De Koran begin in soera 1 met een kort gebed, het gebed van de zeven regels, dat zo dominant aanwezig is bij ieder van de vijf dagelijkse rituele gebeden. Soera 1 is allereerst een lofgebed, al gaat het in de laatste regels over op het register van smeking. De Koran eindigt met twee gebeden die allereerst vanuit een houding van smeken, angst bijna, klinken. Ze heten samen de `afbid­ders' (moe'azzatani). Het `ik zoek bescherming' klinkt niet alleen als `moge God verhoeden' maar zelfs als `even afkloppen'. De `alternatieve verzameling' van de openbaringen aan Mohammed door Ibn Mas`oed, die nog enige tijd in de islami­tische wereld een rol heeft gespeeld, heeft deze twee soera's niet opgenomen.[1]
Context. Boechari heeft in zijn verzameling van overleveringen die een commen­taar geven bij deze soera's slechts twee korte teksten opgenomen. Een zekere Zir ibn Hoebaisj vroeg aan Mohammeds volgeling vanaf de vroege Medina-tijd en trouwe secretaris in Medina, Oebaj ibn Ka'b,[2] over de status van de twee `afbid­ders'. Oebaj zei: ik vroeg de profeet over de twee teksten. Hij zei: ze werden tot mij gesproken en ik spreek ze uit. En wij spreken ze uit zoals de profeet Gods ze heeft gezegd. Daarop volgt dan een andere overlevering die uiteindelijk (na andere schakels in de keten van getuigen) via Zir ibn Hoebaisj ook weer terug­gaat op Oebaj. Zir ibn Hoebaisj benadrukte, dat een van de eerste Mekka-bekeer­lingen, Abdoellah ibn Mas'oed in zijn verzameling de twee teksten niet had opgenomen. Daarop volgt dan als antwoord van Oebaj dezelfde verklaring van Mohammed als hierboven aangegeven.[3] Deze overleveringen bewijzen zowel de bekendheid van de populaire teksten en hun ietwat bediscussieerde status. Om verschillende redenen zal dat zo de gehele geschiedenis door blijven.
     De verzameling over de `redenen der neerdaling' geeft een enkel concreet verhaal over de neerdaling van dit vers. `Er wordt overgeleverd dat de profeet Gods ooit zeer ernstig ziek was, zodat twee engelen tot hem kwamen. De een ging zitten bij zijn hoofd, de ander bij zijn voeten. De engel die bij zijn voeten zat, vroeg toen aan de engel die aan het hoofdeinde zat: "Zie jij wat?" Deze antwoordde: "Hij is betoverd." "Wat voor betovering?" "Er is een vloek over hem uitgesproken." "Wie heeft dat gedaan?" "Labid ibn al A'sam, de Jood. Die heeft een betoverd kussen in de waterput van meneer Die-en-die verstopt onder een grote steen. Ga maar naar die put, haal het water eruit, licht die steen op, neem dat kussen weg en verbrand het!” De volgende morgen stuurde de profeet Am­mar ibn Jasir met enkele van zijn vrienden erop uit. Toen ze bij die waterput kwamen, zag het water eruit als gekleurd door henna, bijna bloedrood. Ze schep­ten het water eruit, lichtten die steen op en haalden het kussen weg, dat ze met­een ver­brandden. Bovendien vonden ze een touw waar elf knopen in zaten. De twee soera's (113 en 114) werden neergezonden in verband met deze gebeurtenis. Iedere keer dat de profeet een vers zei, ging er een knoop los.'[4]

De elf knopen verwijzen hier kennelijk naar de elf verzen van de twee soera's, bij elkaar opgeteld.

113:2. Tegen het kwaad dat Hij geschapen heeft: er zijn natuurlijk theologen geweest die uitdrukkelijk hebben willen ontkennen dat God het slechte geschapen heeft. De gewone uitweg is dan wel, dat men een rechtstreekse schepping van het kwaad door God ontkent en alleen een onrechtstreekse band van God met het kwaad wil aanvaarden: het kwade is eigenlijk een ontbreken van iets goeds waar het had moeten zijn, zodat God het niet rechtstreeks àls kwaad heeft geschapen. Met een kleine grammatische omweg en een andere eind-uitgang aan het woord voor kwaad kan men dan ook dit vers lezen als: `Ik zoek bescherming voor... het kwaad, dat Hij niet geschapen heeft.'

113:4. Het kwaad van haar die op de knopen blaast: heel veel uitleggers denken hierbij aan een soort van zwarte magie die door heksen zou zijn bedreven via het blazen op knopen. De Ahmadiyah-commentaar van Soedewo moet niet veel hebben van mirakels en duistere krachten en geeft als verklaring: `degenen die anderen door hun boze inblazingen misleiden, wanneer zij zich aan het werk zetten.' De `knopen' zijn uit die vertaling verdwenen en tegen alle traditionele commentaren in geworden tot `besluiten'. De grote commentator Zamachsjari (gest. 1144), die zich in vele passages van zijn commentaar een filosofisch geo­riënteerd rationalist toont, houdt hier in zijn commentaar toch rekening met de realiteit van magie: `Het blazen van soera 113:4 heeft betrekking op blazen in combina­tie met spu­wen. De daad heeft dus alleen zijn magische uitwerking als men eet, drinkt, ruikt of op andere wijze iets schadelijks binnenkrijgt.' Iedere poging om magie te bedrijven wordt door Zamachsjari als zondig gezien, maar de realiteit ervan wil hij zeker niet ontkennen.[5] Hierin gaan de commentaren uit de 20e eeuw soms veel verder.

114:4 .Influisteraar: ondanks de waarschuwingen van geleerden, oude en moder­nis­tische, heeft het volksgeloof nog steeds veel geloof en vertrouwen in de soe­ra's 113 en 114, evenals in de daaraan voorafgaande soera 112. Alle drie wor­den zij vaak gebruik als amulet. De beginformule van 113 en 114 wordt ook in iets gewijzigde vorm als schietgebed gebruikt bij het reciteren van de Koran: Ik zoek bescher­ming bij God tegen de vervloekte duivel. Dit dient om de lezer te vrijwa­ren van fouten, die de duivel zou willen veroorzaken bij het lezen om zo de tekst van de Koran te vervalsen. Dat de duivel dan doen door bij de gelovige die de Koran leest, andere teksten in te fluisteren. Maar ook buiten dit Koran lezen geldt de waarschuwing.

114:6. Of hij nu tot de djin of tot de mensen behoort: hierover is een anekdote waarin de `eerste moslim-socialist', de sociaal meest bewogene onder Moham­meds vroege volgelingen, Aboe Zar, bij Moham­med komt en hem naar deze tekst vraagt en wel of de mens ook een duivel kan zijn? Daarop antwoordde de pro­feet: Inderdaad.[6]



[1]Jeffery, Materials for the History of the Text of the Qur'an, 113.
[2]Over deze man en zijn werk bij de codificering van de Koran, Jeffery, Materials for the History of the Text of the Qur'an, 114-116.
[3]In de uitgave van Muh. Muhsin Khan, Sahih Al-Bukhari, VI, 471-472.
[4] Qamaruddin Shaleh, Asbabun Nuzul, 611-612. Volgens uitgebreider versies van dit verhaal, was de profeet op terugtocht van Hoedaibija, waar het verdrag met de Mekkanen was gesloten en hadden de Jood Labid en zijn dochter hoofdharen van de profeet te pakken gekregen, waarin zij de elf knopen legden. Goldziher, Die Richtungen der islami­schen Koranauslegung, 140-141.
[5]Zie ook Helmut Gätje, The Qur'_n and its Exegesis, 144.
[6]Ibn Kathier, Terjemah Singkat Tafsir, 8:426.

Geen opmerkingen: