De laatste maand heb ik twee boeken gelezen over Turkije in de 20e eeuw. Het grootste is dat van Louis de Bernières, zo'n duizend bladzijden dik: Birds without wings. Het is een typische historische roman, waarin de overgang van het Ottomaanse Rijk naar het Kemalistische Turkije wordne geschilderd vai een aantal figuren. Er is een serie portretten waarin Atatürk zewlf sprekend voorkomt en zijn hele carrière wordt geschilderd. Maar het overgrote deel van het boek is geschreven vanuit figuren in een klein dorpje aan de zuidwest kust, nog een heel eind onder Symrna/Izmir en Efese dus. Het is een gemengd moslim-christelijk dorp met een priester (de enige intellectueel) en een imam, een grootgrondbezitter, christelijke handelaren, moslim loonarbeiders, een knappe dame waarvan de afkomst onduidelijk is (blijkt een geroofd Grieks meisje te zijn die verder via de liefde carrière moet maken). Het procédé van het boek is een beetje standaard, maar de beschrijving zo levendig dat me dat vooral boeide: hoe zo'n intens verdeelde of eigenlijk dus verzuilde maatschappij via allerlei ingebouwde codes gewoon kon doorbestaan. De genocide op de Armeniëres komt maar zijdelings tersprake, want dat was vooral in het oosten van het land. Veel meer de 1e wereldoorlog, via de jonge jongens die als soldaat bij Gallipoli liggen en de glorie van Atatürk daar meemaken, maar ook een ander die in Syrië de nederlagen ziet. En damn de ramp van de uitwisseling. Op de cover van het boek staat ook hoe de christenen wegtrekken, ook al kennen zse helemaal geen Grieks en hoe er dan vluchtelingen/verdreven uit Kreta in de lege huizen komen.
De tweede roman is van de jonge Turkische Belg Mustafa Kör, De Lammeren. Het is een groot heimwee-boek van iemand die in België weer naar Turkije en vooral naar het lieve meisje van zijn jeugd verlangt, maar in het afgelegen dorp in Turkije, waar de meeste jongeren of naar de stad Konya vertrekken, of naar Europa, ook weer niet kan aarden. Een echt boek van een gespleten ziel en zo ziet Kör er zelf ook een beetje uit. Een zwartwit foto van een bleek gezicht, iemand die zijn plek op deze wereld nog niet echt heeft gevonden!
De lammeren van het boek staan voor de schapen en lammeren die in het dorp worden gehouden voor de grote feesten. Ouders noemen hun kind ook liefkozend lammetje. Dat komt in het Nederlands een beetje raar over. Op blz. 12 noemt hij Ayse 'dat ene meisje'm ook 'Zij was het mooiste lammetje. Ik aanbid haar als het Lam Gods. Het offerlammetje met de hennaogen, het kristal in het sneeuwvlokje, de kroon van de bloem, de rode nectar van de granaatappel, mijn liefdeszalf.'
Ik heb natuurlijk speciaal gekeken naar de rol van moskee en imam. Er wordt in dat dorp veel gebeden, met de tasbih, ook in de moskee, maar Kör zelf heeft weinig aardige woorden voor de imam: 'de ouderwetse imam ramde de vaste strofes na zijn preken wekelijks en steeds op eenzelfde monotone, droesemloze wijze in de oren van de gelovigen.' (65) Hij heet Hamdi Hafiz, maar had een bijnaam gekregen Ham Ham en dat was niet vleiend bedoeld.
Een groot drame in de naar België getrokken familie is de zelfmoord van de oudere broer van de ik-figuur, kennelijk vanwege een liefdesaffaire. De analfabete vader verwachtte zoveel van die in België goed geschoolde jongen: 'Had hij hem maar niet geheel overgelaten aan dat wezen dat bij ons beter bekend stond als de uitkomst, het begin, het eind, alias Allah. De hemel weet hoe vaak ik op latere leeftijd, toen ik zoals iedereen door het leven werd voortgejaagd, bij de oprispingen van mijn verliezen als het achteraf enigszin opklaarde, niet kwaad geweest ben op dat opperwezen in de kosmos, vanwege zijn afstandelijkheid? Waarom diende Hij als slotwoord of verklaring voor wat onbegrijpelijk was, waarom intervenieerde hij niet als dingen faliekant dramatisch konden aflopen?' (100)
Het grootste deel van het boek is een zoektocht naar zijn eigen ik, als Umut, de hoofdpersoon na de dood van zijn broer een paar maanden terug is in zijn geboortedorp. Uiteindelijk komt hij terecht in een sema, een dans van de dansende derwishen in Konya. Daarvoor gaat hij nog naar een kwakzalver-gebedsgenezer, een djinn-imam die een brute afperser is. Maar bij de derwisjen komen uitvoerige citaten van Rumi-mystiek voor die met instemming worden geciteerd. En dat Pir aldaar vindt hem geen rare kwast want 'de mens is geschapen om te zoeken'. (260) Toch raar dat hij het buigingsgebed van de moskee en de imam maar niks vindt en die dansen van de Pir wel prachtig! Is dat iets van Alewieten? Zijn vroegere geliefde blijkt getrouwd en Umut heeft vrede bij zijn definitieve afscheid van het Turkse dorp en komt steviger in Vlaanderen terug.
zaterdag 18 juli 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten