94 DE VERLICHTING ─ AS-SJARH
In de naam van God, de Geliefde die liefde wil geven
1. Hebben Wij
jouw borst niet verlicht,
2. en
weggenomen het gewicht
3. dat zwaar
op je rug ligt,
4. en je naam
gemaakt tot goed bericht?
5. Want bij
last komt gemak;
6. Ja, bij
last komt gemak.
7. Daarom, als
vrij mens, sta op,
Structuur.
De 8 regels van soera 94 (buiten de liturgische aanhef) klinken bijna als
psalmen-paren. De zinnen zijn allemaal in parallel-herhaling opgesteld. Als
we naar het rijm kijken, blijkt vers 1-4 (eindigende op -aka) een eenheid
te zijn: troostende, retorische vragen aan de profeet; vers 5-6 is een ietwat
komisch geformuleerde zegswijze met een woordspeling op moeilijk en
makkelijk (`oesr... joesr) die bij elkaar horen, terwijl de eigenlijke
aanmaning en dus kern van de soera in 7-8 is geformuleerd: ook weer in rijm (-ansab
...ardab).
Context.
In de standaard islamitische theologie wordt vaak als een verschil tussen
Mohammed en Jezus gesteld, dat de boodschap van Jezus werd bekrachtigd door
wonderen, maar dat Mohammed geen wonderen heeft gedaan. Bij de Joden hadden
die wonderen van Jezus geen effect opgeleverd, dus ze haalden toch niets uit!
God zou tot een andere strategie hebben besloten. Het enige wonder dat Mohammeds
prediking begeleidde, zou het wonder van de Koran zijn.[2]
In de biografie van Mohammed komen evenwel toch een aantal wonderen voor,
vooral in de verhalen over zijn jonge jaren. Het oudste leven van Mohammed
heeft al twee versies van een verhaal, dat verbonden is aan het eerste vers van
deze soera. Het is het verhaal van het `splijten van de borst en zuivering' van
Mohammed. Volgens de oudste biografie (Ibn Ishaq) werd Mohammed als baby toevertrouwd
aan een bedoeïenenvrouw, Halima, die hem enkele jaren zou zogen. Een eerste
wonder was dat haar schapen, ezels en kamelen veel meer melk en energie hadden
dan daarvoor. Dan is er het verhaal van het splijten van de borst. Het komt
eerst voor in de korte versie van Mohammeds zoogbroertje, Halima's eigen zoon.
Maar ook in een versie van Mohammed zelf:
Een paar
gezellen van de Profeet vroegen hem eens: `Profeet, vertel ons eens iets over
uzelf!' `Goed,' zei hij, `ik ben het gebed van mijn vader Abraham en de blijde
boodschap van mijn broeder Jezus. Toen mijn moeder zwanger van mij was zag zij
een licht van haar uitgaan zó helder dat zij de burchten van Bosra in Syrië kon
zien. Ik heb een voedster gehad bij de stam Sa'd ibn Bakr, en toen ik eens met
een broertje achter onze tenten lammetjes aan het weiden was, kwamen er ineens
twee mannen in witte kleren aan met een gouden schaal vol sneeuw. Ze pakten mij
vast en spleten mijn borst open, haalden mijn hart eruit en spleten ook dat
open, ze haalden daar een zwarte bloedklont uit en gooiden die weg; toen wasten
ze mijn hart en mijn borst met die sneeuw tot ze hem schoon hadden. Toen zei de
een tegen de ander: "Weeg hem af tegen tien man van zijn volk!" Dat
deed hij, en ik was zwaarder. Toen zei hij: "Weeg hem af tegen honderd van
zijn volk!" Dat deed hij, en ik was zwaarder. Toen zei hij: "Weeg hem
af tegen duizend van zijn volk!" Dat deed hij, en ik was zwaarder. Toen
zei hij: "Genoeg, want voorzeker, ook als ge hem zoudt afwegen tegen
heel zijn volk zou hij zwaarder zijn."'[3]
In de
hadieth-collectie van Boechari komt dit verhaal van de splijting en reiniging
niet voor in de jeugd van de profeet, maar als voorbereiding voor de hemelreis.
Dat was dus in de laatste jaren van zijn optreden in Mekka.[4]
Ook in het kolossale commentaar van at-Tabari komt het verhaal niet voor bij
94:1 maar bij 17:1, de passage die verbonden wordt met de hemelvaart. Deze
vroege commentaren kennen dus de verbinding van de reiniging met 94:1 nog
niet. In zijn vertaling van de passage uit Ibn Ishaq, geeft Guillaume[5]
wel een verwijzing naar 94:1, maar de tekst van Ibn Ishaq zelf geeft geen
rechtstreekse verwijzing naar soera 94:1. Muh. `Abduh gaat ook helemaal aan het
jeugdverhaal van Mohammed voorbij en geeft alleen een verklaring van Arabische
gezegden over ruime en brede borsten: de term kan duiden op trots en hoogmoed,
maar in dit geval zeker op vreugde na een benauwenis.
De uitdrukking: Hebben Wij jouw borst niet verlicht
komt ook in variaties nog voor in 6:125; 16:106; 20:25 en 39:22, waar het niet
eens altijd een positieve betekenis heeft en de betekenis kan hebben van
`iemand die de moed heeft, de durf om iets te doen' of zelf iets als
`opscheppen'. Je kunt het lezen als ‘je borst breed maken, ruimte geven’. In
16:106 is het de mens zelf die `zijn borst verruimt/verlicht met ongeloof'. In
6:125 en 39:22 wordt gesproken van God die van de mens `de borst verruimt voor
de Overgave (= Islam).' Daarom wordt in 94:1 wel gedacht aan Gods
genade, die Mohammeds hart heeft geopend voor de overgave of islam aan
God.[6]
Mahmoud Ayoub
benadrukt in zijn inleiding, dat soera 94 vaak gezien wordt als een eenheid met
soera 93. In de moskee gebruikt men beide samen wel als één lezing. De
openingsformule `in de naam van...' vervalt dan. Hij geeft als eerste mening
over de inhoud, dat hier gesproken wordt over bemoediging of nieuwe inspiratie
die God gaf na een moeilijke periode zonder openbaringen. Hij vermeldt pas
daarna kort het verhaal van de twee mannen die de jeugdige Mohammed hadden
opengesneden en zijn hart gereinigd `van een donkerrode bloedklont, die
kwaadaardigheid en jaloersheid betekende en plaatsten daarvoor barmhartigheid
en medeleven. Daarop sloten zij zijn borst weer zonder dat hij pijn of
vermoeidheid voelde. Na hem vrijgelaten te hebben, gaven zij hem opdracht om
barmhartigheid te tonen aan alle mensen, jong en oud.'[7]
Wat moeten wij
doen met dit verhaal als commentaar op de korantekst? In zijn biografie van
Mohammed slaat Montgomery Watt de hemelreis helemaal over en geeft hij alleen
voor de lezer `tot begrip van de devotie die de moslims heeft voor de persoon
van Mohammed' een vertaling van enkele bladzijden van de oudste biografie van
Ibn Ishaq, zonder commentaar, waaronder de passage over het openen van Mohammeds
borst in zijn jeugdjaren voor.[8]
Bertram
Schrieke (1890-1945), opgeleid als koloniaal ambtenaar en tussen 1916-1940 in
Nederlands-Indië werkzaam, onder meer als ambtenaar op een kantoor dat de
islamzaken behartigde, publiceerde in 1916 een dissertatie over een
geschrift uit de Javaanse mystiek. In hetzelfde jaar verscheen van zijn hand
ook een opmerkelijk artikel, waarin hij beweerde, dat het verhaal van het
openen van de borst aanvankelijk diende om de initiatie van de beginnende profeet
te illustreren. Dan zou het dus een parallel zijn met de roeping van Jesaja
(Jesaja 6) of van de doop van Jezus in de Jordaan door Johannes. Ook de hemelreis
zou aanvankelijk zo'n roepingsverhaal zijn geweest. Volgens Schrieke zou de
legende van de borstreiniging niet teruggaan op een joods of christelijk voorbeeld,
maar uit de Arabische traditionele religie stammen. Hij kan daarvoor geen
rechtstreeks voorbeeld aangeven, maar wel verwijzen naar de zee-Dajaks van
Borneo of Braziliaanse Indianen. Hetzelfde doet Tor Andrae (1960:36), die een
verwijzing geeft naar Australische aboriginals, die zeiden, dat ze in
trance door geesten werden vastgegrepen, die een bergkristal in hun hart
plaatsten, waardoor zij helderziende geworden waren. Hier zijn wij al wel
ver verwijderd van de echte tekst van de Koran, maar de voorbeelden worden
hier gegeven als antropologische benaderingen van de Koran-tekst en vooral
van de tradities daaromheen.[9]
Vers 1-4 lijkt in formulering wel sterk op 93:6-8, waar God ook
vragen stelt, zoals we die kennen uit Job 38-39: Waar waart ge toen Ik de
aarde grondde: vertel het, zo ge er iets van weet! Wie heeft haar grootte
bepaald? Gij weet het zo goed! Wie heeft het meetsnoer over haar gespannen?
(Job 38:4-5) Er zijn naast enkele gelijkenissen met de sprekende God, ook
duidelijke verschillen tussen Job en Koran: de vragen hier gaan allemaal rechtstreeks
naar de betekenis van Gods ingrijpen in het leven van de profeet zelf. Hier is
geen verpletterende maar een bemoedigende aanwezigheid van de Eeuwige
beschreven. Bij vers 2 citeert Neuwirth nog Psalm 81:7a Ik nam de last van je schouder.
Vers 4: Goed
bericht. Het Arabisch gebruikt het oord zikr, dat herinnering betekent, ook wel
liturgisch, bijvoorbeeld door litaniegebeden te herhalen. Zo gebeurt het nu nog
bij de Derwisj-dansen als de omstanders soms de aantallen Godsnamen tellen door
een rozenkrans, tasjbieh. Neuwirth
citeert hier Psalm 8:5 Wat is de mens,
dat Gij hem gedenkt?
Vers 7-8: de aansporing levert nog wat problemen op. Vers 7 lijkt
de sfeer van de paradox van 5-6 door te zetten. Letterlijk staat er: als je
vrij bent, zet je dan vast. Lezers die met de paradoxen van Jezus vertrouwd
zijn zullen dan misschien denken aan uitspraken als Wie zijn leven vindt,
zal het verliezen (Mt 10:37) of Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en
onder lasten gebukt... neemt mijn juk op... Mijn juk is zacht en mijn last is
licht (Mt 11:28-9). Deze parallellen worden hier niet genoteerd om te
suggereren dat er enig rechtstreeks verband tussen deze teksten zou zijn. De
teksten, uit evangelie en Koran, zijn wel uit eenzelfde soort genre, namelijk
Heilige Schrift. Ze komen niet uit theologische reflectie, niet uit een academisch
debat, maar uit de directe communicatie over het heilige, zoals die in schrift
is vervat. Daar worden eerder aforismen, raadsel-spreekwoorden en paradoxen
gebruikt dan de soepel lopende redenatie van syllogismen of historische
argumenten.
Vanwege dit
raadselkarakter is er ook heel wat gespeculeerd over de eigenlijke betekenis
van vers 7-8. Quraish Shihab wijdt er maar liefst 8 bladzijden over uit.[10]
Vooral vers 7 is omstreden. Hij geeft enkele voorstellen uit de exegetische
literatuur: 1. Als iemand vrij is, moet de tijd verder gevuld worden met gebed,
totdat vermoeidheid optreedt; 2. als iemand met de strijd, de oorlog, gereed
is, moet hij zich verder wijden aan het gebed of 3. als de wereldlijke beslommeringen
afgehandeld zijn, moet het rituele gebed, de salaat, verricht worden.
Shihab zelf vindt deze nadere bepalingen of inperkingen van vrijheid en
inspanning nogal willekeurig. De Koran zelf voert geen nadere precisering aan,
daarom zijn wij ook niet gerechtigd die naar willekeur in te vullen. Voor de
twee kernwoorden van vers 7 (vrij zijn - inspannen) gaat hij te rade bij andere
Koran-plaatsen, waar deze woorden ook voorkomen. Dan komt hij tot de conclusie
dat dit vers begrepen moet worden als een aansporing tot activiteit, algemene
inspanning, in tegenstelling tot een passief Godsvertrouwen. Shihab citeert
een hadieth van Boechari: Het is veel beter dat iemand een stuk touw
neemt, een bundel hout bindt en dat op zijn rug sjouwt om het te verkopen,
zodat God hem laat zweten, dan dat hij gaat bedelen. Dat is dus beter dan bedelen,
of hij daar nu iets mee krijgt of niet. De profeet zou hiermee zijn
leerlingen hebben aangespoord tot stevig en gewoon werken en hebben afgehouden
van een onverantwoord en lui vertrouwen op Gods goedheid. Pas als de mens zelf
voldoende inspanningen heeft verricht, kan hij in echte eerlijkheid en
zuiverheid tot een oprecht Godsvertrouwen komen, waartoe vers 8 oproept.
Want, wat de mens ook doet (en hij moet het doen!) hij blijft binnen zijn
beperkte mogelijkheden, en dus toch ook op dat Godsvertrouwen gericht, dat
alleen in staat is om hem een gevoel van zekerheid en vertrouwen te geven.
`Beide aspecten moeten steeds aanwezig zijn in het karakter van alle moslims,
want hoe sterk de mens ook is, zijn kunnen is steeds beperkt. Alleen
Godsvertrouwen kan hem in staat stellen om de wisselvalligheden van het
leven, dat af en toe genadeloos is, het hoofd te bieden. Deze soera begint dus
met enkele verzen over de genade van gemoedsrust welke de profeet kreeg en
eindigt met richtlijnen die het evenwicht schetsen, waardoor wij deze ook
kunnen verkrijgen. God is waarheid in al zijn geboden. En Hij weet het het
beste.'[11]
Stijl. Deze tekst is een toespraak van iemand (Wij= God) naar
een jij toe, die vanwege de weldaad dankbaar moet zijn. Dus een soortgelijk
thema als in soera 93.
[2]Soedewo, De Religie van den Islam, Batavia:
Ahmadijah Beweging Indonesia, 1938, 183-188.
[3]Naar Wim Raven, Het Leven van Mohammed, Amsterdam:
Meulenhoff, 1980, 34.
[4]In de uitgave van Mukhsin Khan 5:143.
[5]Guillaume, The Life of
Muhammad, 71-72.
[6]Quraish Shihab, Tafsir atas
Surat-surat Pendek, 443.
[7]Mahmoud Ayoub, The Awesome
News, blz. 104.
[8]Watt, Muhammad at Mecca, 34-38.
[9]B. Schrieke, `Die Himmelsreise Muhammads', Der Islam
6 (1916), 1-30.
[10]Quraish Shihab, Tafsir atas
Surat-surat Pendek, 461-468.
[11]Shihab, op. cit., 468. Deze laatste formule dient
ook om de bescheidenheid van de commentator te benadrukken, die zijn eigen
kennis niet absoluut wil stellen.