zaterdag 17 maart 2012

Mineke Schipper over Adam en Eva


Dit is geschreven na de boekpresentatie van Mineke Schipper,  Overal Adam en Eva (Amsterdam: Bert Bakker, 2012).

DE VROLIJKE VRIJHEID VAN VERHALENVERTELLERS

Ginsberg heeft in zijn Legends of the Jews al een hele serie folklore bijeen gezet over Adam en Eva, terwijl Kisa'i en Tha'labi dat voor de islamitische uitwerking van die traditie hebben gedaan. Maar Mineke Schipper pakt nog veel steviger uit: uit Griekse en Syrische kerkvaders, Afrikaanse traditie en een grote hoeveelheid aan joodse en islamitische bronnen schrijft zij een encyclopedia over Adam en Eva, aangevuld met 90 verrassende en minutieus beschreven afbeeldingen. Het boek loopt na een korte inleiding in de bronnen vanaf de creatie van Adam tot het werkzame en kinderen voortbrengende leven van Adam en Eva, de tragedie van Cain en de dood van het eerste menselijke stel, volgende de verhalen. Schipper vertelt vooral, op een heldere en luchtige, bijna vrolijke manier. Zij gaat er van uit dat de verhalenverteller die vrijheid heeft. Er zitten ook wel eens wat moralistische of verwijtende opmerkingen in: over de wijze waarop de traditie de vrouw in Eva heeft vernederd en terechtgewezen; hoe het Cain-verhaal ook al discriminatie op basis van kleur kan rechtvaardigen (hier uit Sierra Leone het gunstige zwart tegenover het van angst verkrampte wit; 205).


Mineke Schipper heeft een prachtig en overvol boek geschreven met alsmaar nieuwe verhalen over Adam en Eva. Mijn oude leraar Javaans zei ooit tegen mij: wij Javanen hebben geen rem op onze fantasie. Dat was toen wij het verhaal lazen over de duivel die het paradijs binnen wil komen. Daar staan immers zeven muren om. De duivel Satan kan meer dan in een slang veranderen: hij wordt een knappe jonge vrouw en verleidt zo de waker bij de eerste poort. Binnen de eerste tuin verandert hij in een maiskorrel, die wordt opgegeten door een pauw (een Koninklijke Vogel!), die over de muur vliegt, de korrel uitpoept. En zo gaat het door. Maar in dit boek blijkt dat religies wel strikt kunnen zijn als het over zg. Heilige Schrituur gaat, maar deze fantastische verdere uitwerking is in de joodse en islamitische wereld ver doorgedrongen. Sheherazade vertelt niet alleen in de duizend-en-éénnachten van de sultanspaleizen, maar ook waar bijbel en koran wordt gelezen. De oud-christelijke kerkvaders konden er in hun preken ook wel weg mee en uit hun preken heeft Mineke Schipper ook veel kunnen putten.

Het heeft mij altijd wat verbaasd dat Joden en Moslims vrijwel hetzelfde verhaal van Adam en Eva, appel en paradijs hebben, maar geen erfzonde, die wij in onze jeugd uitvoerig hebben leren vervloeken. De eerste mens heeft daar wel een foutje gemaakt. De moslims zijn het gulst: die laten God uitdrukkelijk vergeving uitspreken over de jeugdfoutjes van Adam en Eva. Maar ook de joden kennen dat idee van erfzonde niet. Hoe komen de christenen er dan toch aan? Dat is misschien niet eens de belangrijkste vraag: hoe komen wij er van af? Dat zou je kunnen doen door allerlei historische beschouwingen te geven over mythen als menselijke uitvindsels, over verschil tussen de oosters-christelijke incarnatie-theologie, waar de mensheid wordt verheerlijkt door dat nieuwe prachtige mensenkind, Jezus de Christus, die alleen door zijn geboorte de menselijkheid al vooruit heeft gebracht. Je kunt het ook verklaren door de invloed van de oosterse gnostiek en zijn afkeer van lichaam, sexualiteit, bij Augustinus en via hem in het westerse christendom, bij uitstek in het Calvinisme. Dat zijn bij nader inzien misschien toch veel te zware middelen. De echte Adam en Eva als literaire fictie vult niet alleen de blazijden van dit boek in tekst, maar ook in verrukkelijke afbeeldingen.

Er wordt wel over de drie Abrahamitische religies gesproken, maar dit boek laat zien dat er al vanaf Adam zoveel aan verhalenschat gemeenschappelijk is, waarbij er ook een aantal teksten zijn waarvan niet duidelijk is bij wie de ontwikkeling het eerst is gegaan. Wie heeft de eerste weeffout van Adam verlegd naar de Engelen die weigeren te buigen voor God? Wie heeft dat mooie verhaal van wenende Eva’s en Adam (begin van de Orontes en de Jordaan, de Eufraat en Tigris) en hun vergiffenis bedacht? De verhalen van de drie religies lopen hier echt lekker dooreen. Maar je kunt je natuurlijk verder gaan afvragen wat er met je opvatting over het christendom gebeurt als er geen echte erfzonde in Adam is. Jezus heeft verlossing gebracht, zegt de kerkelijke leer. Salvator et redemptor. Maar waarvan dan? Ik heb mijn eigen Adam-boekje afgesloten met een wat abstracte beschouwing over verlossings en verzoeningsreligies. Verlossingsreligies kijken vooral naar het leven in een andere wereld. Het Nirwana van het Boeddhisme lijkt het meest drastische voorbeeld daarvan: alles hier is ellende of loopt erop uit en we verlossen ons ervan door alle verlangens hier te blussen. Verzoeningsreligies geven een boodschap voor de wereld hier, een soms wat compromisachtige oplossing hoe we zo goed mogelijk een vredige aarde kunnen hebben. In het joods-christelijke-islamitische verhaal van Adams vergeving kunnen we daar een hoogtepunt in vinden, ook al botst dat wel eens met andere beschouwingen. Maar Jezus zei al dat de goede leraar is als een huisvader die uit zijn schat oud en nieuw te voorschijn haalt (Mt 13:52). Zo heeft de vrolijke Mineke Schipper uit de oude verhalenschat weer allerlei oud en nieuw in een eigen helder schema gezet, het prachtig geïllustreerd en neem er van en lees!

In de mooie ruimte van De Nieuwe Liefde  deed ik mee aan een forumgesprek over het boek, met Judith Frishman als joodse en Muhammad Ajouaou als moslim. Bij dit gesprek ging het toch al snel over het eigen karakter van de joodse, christelijke en islamitische interpretaties, terwijl Schipper bijna a-dogmatisch de literaire geschiedenis deed en die in de veelvormigheid presenteert. Dit boek is geen goed uitgangspunt voor een dogmatisch debat over/tussen de drie religies. Het is eerder een feest van herkenning, van verschuivingen. In dat mooie essay De mythe van de drie illusies, plaatst Jan van Baal religie naast sport en kunst. Als dat speelse en dat schone verloren gaat, kom je bij religie ook niet veel verder.

maandag 12 maart 2012

Soera 95: De vijgeboom

Soera 95 DE VIJGEBOOM AL-TIEN

In naam van God, Genade, Goedgunstigheid

1.           Bij vijg
               en olijf
2.           bij Sinaï, steil
3.           dit veilig verblijf

4.           Wij hebben de mens geschapen in schitterende stand
5.           dan drukten wij hem tot het onderste van de onderkant

6.           behalve zij die geloven en het goede doen
               voor hen is er loon zonder eind

7.           De Tijding staat toch buiten kijf?
8.           Is God niet de wijze der wijzen?[1]


Structuur. Verschillende exegeten beschouwen vers 6 als een toevoeging van latere tijd, die de structuur van de soera stoort.
      Als we vers 6 buiten beschouwing laten, krijgen we een opbouw die formeel sterk lijkt op soera 93 en 94. Er wordt begonnen met een viervoudige bezwering in twee paren (resp. vruchten en bergen), dan is er in vers 5 een daarmee verbonden leerstellige uitspraak: de mens is geschapen als een instabiel wezen. Nadat hij in zijn volwassenheid een goede toestand heeft bereikt, gaat hij in zijn ouderdom achteruit. Hier sluit dan op aan, weer in een retorische vraag, dat het laatste oordeel niet ontkend mag worden. De vier elementen van de eedformule zijn te verdelen in een verwijzing (dus: lofprijzing) naar de scheppende God (vijg en olijf, de natuur) en de openbaring van Sinaï en Mekka. Neuwirth ziet hierin een verwijzing naar de lofprijzing van Koran 55:1-4 De Erbarmer, Hij heeft de Oplezing onderwezen, Hij heeft de mens geschapen, Hij heeft hem de verklaring onderwezen... Hier staat de scheppingsorde helemaal ingeklemd middenin de verwijzingen naar de openbaring. De twee paren van vers 4-5 en vers 7-8 wijzen erop dat vanaf zijn schepping de mens in een toestand van gebrek aan evenwicht is. Bijna in een echo van Psalm 8, groots en klein tegelijk.[2]

1-3. Raadselformule?: voor Moh. `Abduh (zoals voor alle uitleggers voor en na hem) zijn de vier termen van de eerste drie verzen het moeilijkst. In vers 1 wordt volgens hem gesproken over twee bomen die vruchten opleveren. In vers 2 over een plaats, de berg Sinaï, terwijl ook in vers 3 een plaats wordt aangeduid. Hij kent voorstellen om ook in vers 2 een boom te zien: het Arabische sinien zou dan meervoud zijn voor de sinah-boom. Waarschijnlijker acht hij een andere verklaring: de vijg moet verwijzen naar de plaats van het paradijs en de profeet Adam, die een vijgenblad nam om zijn naaktheid te bedekken. Als locatie wordt een aantal mogelijkheden genoemd, waaronder een berg-met-moskee in Damascus. De profeet Noach wordt door `Abduh gezien als de man van de olijfboom. Na de zondvloed kwam er immers een duif terug met de olijftak. Op deze manier heeft `Abduh dan de heilsgeschiedenis van de islamitische traditie in deze tekst gelezen: van Adam (vijg) naar Noach (olijf) en Mozes (Sinaï) komen we bij Mekka (dit veilig verblijf) en de openbaring aan Mohammed. De islamitische heilsgeschiedenis kent geen echte zondeval, maar wel een terugval na iedere openbaring. Na iedere profeet kwam er weer langzaam verval, totdat er een vernieuwing of reformatie werd ingezet bij een volgende. Deze dynamiek van verheffing of opstanding en verval wordt nader omschreven in vers 4-5. De mens is hoog geschapen. Het Arabische woord taqwiem komt van dezelfde wortel als het woord voor de opstanding van de laatste dag (qiyamat) en daarom is hier ook een gelijkend woord gekozen: `schitterende stand', rechtop en fier. Daarna viel de mens: de Arabische tekst gebruikt de woorden asfala saafilien, door Kramers plechtig vertaald als `laagste der lagen'.
      De Ameri­kaanse moslim Abu Mans­ur Vincent Cornell heeft een variant voorgesteld op de interpretatie van `Abduh. Hij ziet in de vijgenboom een verwijzing naar de heilige boom van de Hindoes en Boeddhis­ten. Onder een vijgenboom gezeten, kreeg de Boed­dha zijn definitieve verlichting en twijgen van die boom werden in tempels in Azië geplant op plaatsen van gebed en verering. De olijfboom verwijst naar de berg en hof bij Jeruzalem, waar Jezus zo vaak de nachten doorbracht en waar hij voor zijn proces de avond nog ging bidden. Sinaï is vanzelfsprekend de berg van Mozes. De Mekkaanse profeet Mohammed (`dit veilig verblijf' is Mekka) vinden wij in de Koran vaak in gezelschap van de grote profeten van vroeger tijden en van elders. Niet in concurrentie, maar steeds als versterking van hun en zijn boodschap.[3]
      Ik heb ooit ergens gelezen (maar weet helaas niet meer waar), dat Adam op een gegeven moment bemerkte dat hij naakt was en driftig op zoek ging naar bekleding en toen drie soorten bladeren vond, olijfblad, vijgenblad en nog iets van Mekka, waarshijnlijk dus de dadelpalm.
      Een andere en heel nuchtere interpretatie van de verzen 1-3 zou kunnen zijn, dat de eedformule alleen verwijst naar de basisvoorwaarden voor het leven in de woestijn. Veel groeit er niet, maar op de plaatsen waar wat meer en wat langer water blijft staan na de twee tot drie forse regenbuien die er per jaar vallen, kunnen vijgen, olijfbomen en dadelpalmen groeien. De verzen duiden dan in ieder geval op een positieve levensvoorwaarde. Daarop wijst ook de formule van vers 3: dit veilig verblijf is immers Mekka, dat een heilig gebied is waar stammenoorlog en gewelddaden verboden zijn.[4]

7-8. Tijding: is hier de vertaling van het Arabische dien dat zowel het komende eindoordeel als een religie kan betekenen. Zie hiervoor bij soera 82:9 en 109:9.  Hakim of `Wijze' is een van de 99 namen voor God. Ook al betekent het woord in de moderne spreektaal ook bestuurder of rechter, maar die nuance lijkt er hier niet bij te zijn. Na de inleidende raadselformule, die de hele schepping oproept, wijzen vers vers 4-8 op de dynamiek van de schepping die van leven naar dood en wederopstan­ding loopt. Het is geen echte theodicee, geen echte rationele verdediging van wat een Job-gelijke, opstandige mens aan tegenstrijdigheden in de scheppingsor­de zou kunnen verwijten. Het is eerder een beroep op het feit dat God de meest wijze is aan wie de mens zich moet toevertrouwen.


[1]Eigen vertaling.
[2]Neuwirth, `The Introductory Sections of the Makkan Suras', 12-13.
[3]Lezing tijdens de conferentie `Holy Scriptures, values and society' aan de VU te Amster­dam, 6-8 november 1995.
[4]Michael Sells, Approaching the Qur'_n, 94.

zondag 11 maart 2012

Het Gesammtkunstwerk, onder meer van 'illusionist' Kadrinaal Wim Eijk

Boeken, veel boeken dus in deze Boekenweektijd. Vorige week al twee: eerst iets over dat van Peter Raedts, De ontdekking van de Middeleeuwen. De geschiedenis van een illusie. Wij zagen Raedts eerst op TV, bij Brandt met boeken, daarna het boek zelf. Dat gaat over de verschillende beelden van een rauwe tijd (zoiets als in de film Flesh and Blood) of juist de geïdealiseerde oude tijd toen de piramide nog intact was en de kerk bovenaan scheen te staan? Dat laatste is de 19e eeuwse illusie van een sterke en gelovige christenheid. Peter Raedts ging op TV ook in op zijn jeugd, zijn fascinatie voor het Gesammtkunstwerk van de katholieke liturgie, waarin gebouw, muziek, poëtische en filosofische gedachten bijeenkomen in een mystiek ritueel waarover niet vergaderd hoeft te worden, want de teksten en de rubrieken staan toch allemaal vast. Dat ging op een gegeven moment niet meer op en toen brak voor hem het geheel ook in stukken. Heel goed invoelbaar, zo'n proces.

Dan het 2e boek: De illusie van de continuïteit is het thema van een boek De Paus en de Wereld: geschiedenis van een instituut. Samensteller Willem Lantink zit hierboven naast de nuntius André Dupuis die het boek in ontvangst wilde nemen. Bij de launching van het boek was ook aanwezig Antoine Bodard die de stelling van de grote veranderingen in het instituut aanviel: Petrus is de Rots waarop alles is gebouwd en stevig is blijven staan. Hij gaat dus de illusie voortzetten. Maar Dupuis doet het met het boek een een flesje wijn. Hij heeft er levenswijsheid en de leeftijd voor.
Aan de illusie van het katholieke Gesammtkunstwerk (waar de paus maar een onderdeel van is, zij het een stevige sleutelfiguur) moeten we steeds weer denken bij de brief die Kardinaal Wim Eijk van Utrecht schreef in deze lente. Over de Eucharistie. Het begint met de priester die naar het altaar loopt en de altaarsteen kust om daarmee 'onze Heer Jezus te begroeten' die immers de uitnodiger is. De hele Mis zit volgens Eijk vol met allerlei kleine en betekenisvolle rituelen. De werkelijke aanwezigheid in de hostie en de wijn. Daarom is biechten als zuiveringsritueel mooi en pleit hij ook voor aanbidding van de uitgesteld hostie:  het oude Lof dus. Nog steeds heimwee naar een oude tijd die niet meer terug zal keren, behalve bij een kleine groep. En de zangers, koor komen er bijna niet aan te pas: het is allemaal een sterk priester gericht en geleid gebeuren in geheel oude stijl. Aan variaties, eigen inbreng, mogelijke plaatselijke gebruiken, wordt heel weinig aandacht gegeven. De Kleine Kudde presenteert zich hier op een gesloten, maar wel vreedzame en niet-polemische manier.

Om even naar mijn eigen oorsprong terug te gaan: mijn vader was dol op kerkdiensten, koor, ook op de Thomas-uittreksels die hij op de pastorie las bij de maandagavonden in Den Bosch als Vincentiusvereniging. Naast geld geven voor de armen was er dus ook quasi-theologische scholing bij. In mijn allervroegste jeugd gingen wij in Breda, parochie van de Sacramentskerk, naar de vroege mis en in de avond naar het Lof, met uitstelling van het sacrament. We kennen het dus allemaal nog wel! Maar mijn moeder vond het maar niets al die kerkdiensten waar ze weinig van begreep. Ze ging liever haar eigen ritueel doen bij de Zoete Moeder in Den Bosch: na het inkopen op de markt even tien minuten zitten, kaars opsteken, eigen siltte en rust.

Tijdens mij Groot-Seminarie jaren kregen wij filosofie van Amandus Kockelmans, groot kenner van Aquinas, vooral de wiskunde-theorieën. Hij vond dat een goed docent zo moet doceren dat de beste student er nog bij moet afhanekn (tegenover anderen die vinden dat ook de armzaligste het nog moet begrijpen). Af en toe gaf hij speciale opdrachten. Zo moest ik een keer van hem het kleine tractaat lezen De ente et essiantia. Het zijnde is het concreet bestaande, altijd veranderende. Essentie is het wezen, onveranderlijk. De concrete mens heeft eens naam, een adres, verandert, maar 'de' mens is opgebouwd uit een aantal abstracte eigenschappen. Het boekje van Thomas begint bij God, bij wie concrete vorm en wezen gelijk zijn: de engelen hebben een deel van Gods Wezen, maar zijn toch een concrete, zij het niet-lichamelijke vorm. Ze zijn zo dus ook onderscheiden, ook al hebben ze geen tijdelijke en plaatselijke bepalingen. Zo gaat het door via mens naar dier, naar planten en dode materie. Een prachtig schematisch opgebouwd heelal, waarbij het hogere steeds de concrete vorm wordt voor het lagere. De mens is bv. animal rationale de zuivere geest is een dierenlichaam gevangen, terwijl daarboven de engel de zuivere geest in een concrete beperking/bepaling gevangen is. Wij spraken erover toen ik het boekje terug bracht. Ik vond het wel een geinig systeem, maar merkte op, dat ik er toch niet helemaal zeker van was dat engelen ook echt bestonden en dat het systeem ook uitgevonden kan zijn. 'Ja, jammer toch hè, zo mooi en het klopt uiteindelijk toch niet.'  Dat had ik ook bij het lezen van Eijk over de eucharistie: prachtig, maar bij mij werkt het al heel lang niet meer en bij heel veel anderen ook niet meer. Moet je dat dan als alleenzaligmakend voor de echte katholiek gaan verklaren. Of betekent katholiek juist die variëteit die er in de wereld nu eenmaal is. Juist ook binnen zo'n corpus spirituale als de Catholica?