maandag 17 mei 2010

Creatieve boosheid. Het dubbel-op van Peter Nissen

Het Brabants Dagblad heeft dan wel een bericht opgenomen over de Nijmeegse hoogleraar Peter Nissen als 'uit de kerk gestapt', maar een kijkje op zijn website leert ons dat hij verbonden blijft aan de Nijmeegse Effata=Dominicuskerk, maar (tevens) vriend van de Remonstranten is geworden. Dubbelop dus.
Dat is al eerder gebeurd: begin jaren 1970 was er een Groep van 18 die het proces van fusie tussen Hervormden en Gereformeerden te langzaam vonden gaan en een pleidooi hielden voor een dubbel lidmaatschap van beide kerken: dan zou het probleem opgelost zijn. Zo simpel ging het niet en het duurde 30 jaar voordat de fusie via een pijnlijke en lange bevalling voltooid werd, met als nageboorte de eigenzinnige Hersteld Hervormde Kerk.
Bij de verdediging van mijn proefschrift in 1974 nam ik een stelling op dat analoog aan die Groep van 18 ook een dubbel lidmaatschap van christendom en islam denkbaar is.
Geen exclusiviteit dus! Van Baal vergelijkt religie met sport en kunst: ook verschijningsvormen waarin heftige emoties gestalte kunnen krijgen. Zoals je van meer kunstvormen kunt snoepen en aan meer sporten kunt doen, zo kan het toch ook bij religie?

Voor het Utrechtse blad WIJS schreef ik daarvoor onderstaand stukje, vooral gericht op de financiële basis van de religieuze verbanden.

TIENDEN, DE OPLOSSING VOOR DE EUG-FINANCIËN?
In de afgelopen zomer en herfst voerde de EUG een financiële actie. Juist in die tijd gingen mijn vrouw, Paule Maas, en ik naar Oost Indonesië. We keken onze ogen uit, juist ook in arme streken, om de grote aantallen immense nieuwe kerken die daar tussen de vaak arme huisjes in staan. Het geheim? De tienden. In veel protestante kerken liggen enveloppen waarop geschreven staat: Perpuluhan milik Tuhan, ‘De tienden zijn bezit van God’. Wat je van die tienden afhaalt dat steel je van God zelf (in geld, maar ook in tijd: 10% van je tijd dien je aan God te geven, dus vrijwel dagelijks stevige gebedstijden en samenkomsten). Op zondag worden de enveloppen opgehaald. Op Ambon met een groots trompettengeschal in de kerk waar wij rondkeken. Bij de Ambonezen is er in veel huizen de gewoonte om een soort huisaltaar te hebben met een piring natzar, een geloftenbord. Daarop komt wat rijst, overblijfsel van eten (oorspronkelijk voedsel voor de voorouders), geld bij speciale geloften en dus die 10%-enveloppe. Op zondag gaat dat naar de kerk. Nederlandse zendelingen hebben heel lang tegen dat geloftenbord gepreekt, omdat het een geloof in voorouders zou continueren, maar wij zagen er nu zelfs een bij een dominee in huis. Hij was ook een sterk voorstander van die 10%. Hij had zelfs een mooie parallel met het bijbelverhaal van Adam en Eva. Die mochten van twee bomen in het paradijs niet eten, van de rest wel. Die twee bomen dat is de 10% die voor God zijn. Toen in het westelijke Atjeh de toepassing van de sjarie’a regels werd uitgeroepen in 2001, begon men zich in het oostelijke Papua te roeren. Dat is immers de enige provincie met een christenmeerderheid. Men riep daar om een wet die christelijke sjarie’a, de regels van het evangelie, als bindend voor zou schrijven voor de christenen. En natuurlijk als eerste regel: die tienden van Deuteronomium 14:22 als aparte kerkenbelasting. (Meer over deze observaties op http://relindonesia.blog-spot.com/2009_09_01_archive.html; de illustraties hier is van Paule Maas met theologe Kermerlin Ondang bij een in 2002 aangelegde bedevaartplaats met op het plateau boven de zwavelbronnen de vijf religieuze gebouwen voor boeddhisten, hindoes, moslims, protestanten en katholieken: dank dat Minahasa gespaard bleef voor interreligieuze burgeroorlogen).


In Indonesië is godsdienst geen private affaire. Iedereen moet een religie op zijn identiteitsbewijs, paspoort e.d. hebben. Zonder religie kan niet, want ‘geloof in één God’ is een van de vijf zuilen van de nationale politieke identiteit, zoals die in de grondwet is geformuleerd. Als je in een religie geboren bent, kun je zeer moeilijk veranderen. Het is eigenlijk zoiets als van sekse veranderen. Wie zich bekeert blijft toch bijv. een moslim die vroeger christen was, bijna zoals seksuele verandering door iemand meegedragen wordt. Er is dus min of meer een exclusieve en bijna onveranderlijke band met een religieuze stroming. Dat is bij EUGers wel anders: die zijn vaak naast EUG ook nog wat katholiek of doopsgezind of Taizé en shoppen meer.
Terug in Nederland hebben wij ons formulier voor de EUG-kas ingevuld. Een beetje ongemakkelijk, omdat het toch raar is om altijd rooms-katholiek te zijn geweest en dan nu bij een protestante wijkgemeente te gaan horen. Maar vooruit, je bent nu eenmaal bij de Janskerk. Die voorgestelde percentages van de PKN (van 1% voor uitkeringsmensen tot 5% bij dubbel modaal) zijn nog een erfenis van de tijd van voor 1970 toen de goede oude Hervormde Kerk de inning van de kerkelijke gelden aan de belastingsdienst overliet. Die oude staatskerk ontving in vroeger tijden een aantal salarissen vanwege de staat (zoals de roomsen overigens ook. Rond 1900 allemaal bevroren, pas afgeschaft in 1983!). De burgerlijke administratie van de gemeente registreerde ook toen nog iemands religie van geboorte, via de verhuizingen en huwelijken toe. De scheiding van kerk en staat is stapje voor stapje strikter geworden. In hoeverre is er dan ook een wezenlijk verschil tussen staatsburger zijn (overigens ook een recent begrip!) en kerkelijk lidmaatschap? Vroegen wij ons dus af in hoeverre lidmaatschap van een kerkelijke gemeente anders is dan bij de ANWB of Amnesty International, je hockeyclub of lidmaatschap van Vrienden Van Oude Muziek? In hoeverre zouden financiële verplichtingen voor zoiets als de Rotary Club of een golfclub vergelijkbaar zijn met die van de EUG? Dit lijken misschien rare vergelijkingen, maar de liturgische viering van Avondmaal/Eucharistie wordt door sommige Bijbelgeleerden vooral gerelateerd aan de Joodse sabbat-viering (de beker wijn die wij zegenen), door anderen aan clubs als Rotary waar een lezing met debat gevolgd wordt door een gezamenlijke maaltijd. Dat is het oude debat tussen Joodse oorsprong en Griekse vormgeving van het vroege christendom. Bij een golfclub of hockeyclub moeten de leden investeren in voorzieningen (speelveld, clubgebouw) en moet personeel zoals een professionele trainer en onderhoudsmensen worden aangesteld. Zo gebeurt dat ook bij de EUG. Je zou de EUG ook kunnen vergelijken met een vakbeweging of een politieke partij, maar daar liggen de parallellen toch minder voor de hand. Interessant zou het zijn de EUG te vergelijken met studentenverenigingen die ook wel eens professionals in dienst hebben (als de koks bij het studentencorps), maar die toch meer bottom up zijn terwijl de EUG meer top down studenten probeert te bereiken. Al vanaf 1970 klaagt men dat eerder afgestudeerden dan de studenten in studentenkerken actief zijn (ik heb zelf Nijmegen, Eindhoven en Leiden meegemaakt voor ik in Utrecht landde).
Oecumene heeft twee gezichten: van eenheid en van vernieuwing. Eenheid is het ‘conservatieve’ gezicht want de vernieuwers moeten de pas inhouden en zich wel houden aan hen die aan oude tradities gehecht zijn. Toen de Rooms-Katholieke Kerk zich door een besluit van aartsbisschop Eijk zich formeel terugtrok uit de EUG is het debat over de positie en het format van de EUG tussen twee klippen doorgegaan. We zijn geen onafhankelijke, geheel zelfstandige en vrije gemeente geworden. Daarvoor waren de banden met bestaande kerken toch te sterk. Er is geen avondmaal/eucharistie als er geen geordineerd ambtsdrager van een grote kerk aanwezig is (dat hangt dus niet af van de aanwezige gelovigen zelf, maar van die ambtelijke erkenning. Kennis van Grieks en Hebreeuws bij protestanten, ongehuwd zijn bij de roomsen). Anderzijds gedraagt de EUG zich toch in veel details vrij ten opzichte van orde van dienst en kleinere bepalingen van die grote kerken.
Er is een hoge en een lage kerkleer (ecclesiologie heet dat bij de theologische academie). In de hoge kerkleer is men door doop lid van een uitverkoren volk, van het lichaam van Christus van een priesterlijke natie. In de lage kerkleer vergelijkt men het kerkelijk aanbod, zoals de consumentenbond de garagehouders, banken en faciliteiten van vakbonden kan vergelijken. Bij de financiële acties is er weinig gesproken (tenminste niet in de kringen die ik heb gehoord) over het karakter van de Janskerk-gemeente. Waar lijken we op? We zijn niet evangelikaal en kerkelijk onafhankelijk als die religieuze ondernemer Erik Munneke, maar komen wel voort uit kerken waar we ons wat ongemakkelijk in voelden. Nu hebben we iets tussen het mooie begin van het Koninkrijk Gods en een geschikt vervulling van de behoefte aan religieuze instructie en beleving.
Bij de zaterdagse domconcerten komen meer mensen dan bij de zondagdiensten. Zij worden nu ook gemaand om 5 euro te betalen. Net zoveel als gevraagd wordt bij de vesper van de vierde zondagavond in de Janskerk. Van zo’n bedrag kan de EUG niet van leven. Het zal wel ergens tussen die 5 euro en die tienden in blijven steken! – Karel Steenbrink

HOE GOD OOK IN PAPUA BIJ DE FRANCISCANEN TERECHT KWAM



Tekst uitgesproken bij het aanbieden van het boek van Jan Sloot, over Franciscanen in Papoea 1937-1987; Alverna/Wychen, 29 april 2010

In den beginne was de aarde leeg en woest. En ook in de Indonesische archipel woonden er heel lang geen mensen. Algemeen wordt aangenomen dat die arriveerden via het vasteland van Zuidoost Azië, uit wat nu Birma, Thayland, Malaysië is.
Ze kwamen in verschillende golven: Proto-Maleiërs, Deutero-Maleiërs. De nieuwkomers zochten niet de lege plekken aan het binnenland op. Neen, ze dreven de oude bewoners naar binnen en omhoog en vestigden zich zelf aan de kust. Er kwamen steeds weer nieuwe bewoners. Er kwamen ook handelaren, tijdelijk. Vanaf 200-400 kwamen er ook monniken, religieuze specialisten, die hun rituelen en verhalen naar de archipel brachten. Er waren vorsten hindoe, anderen boeddhist. Ze voerden oorlog en toch staan nu de Boeddhistische stoepa’s vreedzaam op enkele tientallen meters van de grote Hoindoe-tempel, Prambanan, op Java.
Vanaf 1200 waren de handelaren niet alleen in meerderheid moslim, maar werden de Indonesiërs zelf ook moslim. Dat begon aan de kust en aan de andere kant: niet in Papua, maar in Aceh, later in Malakka, Palembang, de noordkust van Java vanaf 1400 en in 1475 hadden de heersers van Ternate en Tidore de Islam al aangenomen. Er is mij vaak gevraagd waarom de Indonesiërs moslim wilden worden en het hindoeïsme, gemengd met boeddhistische elementen, verlieten? Daar kun je drie goede redenen voor opgeven (die overigens ook gelden voor het aannemen van het christendom, maar dat kwam later): allereerst zit het hindoeïsme vol met geloof in geesten en vooral duistere krachten. Met zijn geloof in de ene almachtige schepper van al wat bestaat, zijn dragende zorg voor zijn schepping en zijn eindoordeel, worden deze krachten machteloos gemaakt. Tenminste in principe, want volksgeloof in amuletten, graven van heiligen is nog wel her en door doorgezet. Een twee reden om moslim te worden is natuurlijk het gelijkheidsbeginsel, waardoor het kastenstelsel is afgeschaft. Een derde en zeer belangrijke reden om moslim te worden, was het deelnemen aan het internationale handelssysteem, toen de Indische Oceaan na 1100 een islamitische Middellandse Zee was geworden met moslims aan de kusten van Oost-Afrika, Somalië, Arabië, Perzië, Gujerat en andere delen van India tot in Maleisië en Java.
De Portugezen en die andere Franciscus, Xaverius dus, kwamen net ruim 50 jaar te laat in de Molukken. Toen ze in 1522 op Ternate landden was die sultan net twee generaties ervoor moslim geworden. Er was een oude rivaliteit tussen twee groepen: Siwa-Lima, die van negen en die van vijf. Maar in de specerijenhandel werden ze wel allebei moslim, Ternate sterker dan Tidore. Ternate breidde vooral uit naar het zuiden, tot Alor, zodat in die gebieden vaak het noorden, de meeste toegankelijke havens van die vele ruige en bergachtige eilanden, moslim werden. De siwa-gebieden, werden dus juist niet moslim en zo zijn de Molukken half moslim en half christelijk geworden, niet als de religieuze verdeling in Nederland tussen beneden en boven de rivieren, maar zo’n beetje ieder eiland kent die verdeling tussen een moslim noorden en een christelijk zuiden. West Indonesië de tegenstelling tussen de kust en binnenland: van Sumatra en Borneo of Kalimanten zijn de kusstreken steeds dominent moslims, maar boven de vijfhonderd of zelfs duizend meter en het binnenland, daar vind je de overwegend christelijke Bataks en Toradjas.
En Papoea? Dat leek er aanvankelijk helemaal buiten te blijven. Leek, want dat is ook niet helemaal waar. De Radja Empat eilanden zijn een eilanden groep aan de bovenrand van de vogelkop. Tussen 1780 en 1805 waren zij de uitvalsbasis voor een krachtige leider van Tidore, die te lastig was voor de Nederlanders die zwakkere kandidaten tot sultan van Tidore benoemden. Prins Nuku riep zich op 11 november 1781 uit tot ‘gezagvoerende koning over de Papoese districten’. Met de befaamde kora-kora boten voerden de Nederlanders en hun vazallen aanvallen uit op Radja Ampat: die haalden niets uit, want de Tidorese roeiers en soldaten liepen massaal over naar Nuku. Met zijn boten, bemand door vooral Papoea roeiers, zette Nuku in 1783 de tegenaanval in. Hij moest vooralsnog buiten Papoea-gebied de Nederlanders erkennen, maar in 1797 kon hij Tidore wel veroveren en in 1801 zelfs Ternate: aan het hoofd van een leger van Tidorezen, mensen van Oost-Halmahera en vooral Papoaa’s. Tot zijn dood in 1805 regeerde Nuku over een maritiem rijk dat van het eiland Salawati (een van de drie grote eilanden van de Radja Ampat-eilanden) tot Tidore reikte. In 1957 publiceerde Elvianus Katoppo, Minahasser, vader van de bekende theologe Marianne Katoppo en vooraanstaande, een boek over deze grote vrijheidstrijder tegen de Nederlanders. Dat was dus een politiek correct verhaal in die tijd. Later en tot nu toe, nu religie er zoveel meer doet in maatschappelijke ne politiek leven, zou het NUKU-verhaal ook gebruikt worden om te laten zien dat de moslims van Tidore vooral een leidende rol hebben gespeeld in de bescherming van Papoea’s tegen buitenlandse invloeden.

Een eeuw later, in 1896 was het de legendarische ongeduldige pionier Vornelis Le Cocq d’Armandville, die na kleine vestigen in de buurt van Fakfak, door wilde stomen naar de zuidkust van Papua, naar een gebied dat nog niet door moslim was beheerst. Er waren al stoomboten, dus het kon allemaal sneller en verder. Want daar ging het om: net zoals de Jezuïeten in Paraguay ver van de kust hun reducciones hadden gesticht, Indianen-Republieken, ver van de verderfelijke koloniale wereld, zo wilde Le Cocq los van moslim invloeden een homogeen katholiek rijk stichten. Hij kwam tot in de buurt van het huidige Timika. Maar de schoener was het bezit van een Arabische handelaar, inmiddels onontkoombaar in deze gebieden. Bij hoge zee wilde Le Cocq weer aan boord komen vanuit een klein roeibootje dat tussen de kust en de grotere boot kon varen. Hij verdronk en deze tragische dood is lange tijd ook verteld in het kader van dat lange verhaal van rivaliteit tussen christenen en moslims, waarbij de christenen in heel Indonesië, tot bijna aan de oostgrenz, vrijwel steeds te laat gekomen waren.

Voor Papoea zou dat nog niet gelden, daar waren voorlopig nog bijna Nederlande toestanden. De grens werd niet bij de grote rivieren, maar bij de grote bergen getrokken: ten zuiden daarvan mochten de katholieke na 1900 in Merauke beginnen vanuit het zuidoosten, zoals de protestanten al 50 jaar eerder vanuit het noordwesten, de Vogelkop, begonnen waren met de missionering. Er waren maar weinig blanke koloniale ambtenaren. Om de samenwerking tussen missionair en koloniaal werk niet al te makkelijk laten verlopen, kwamen er vooral protestantse ambtenaren aan de zuidkant, met Van Baal als controleur van Merauke wel heel prominent. Aan de noordkant zaten katholieke ambtenaren temidden van de zendelingen, met de roemruchte Jan van Eechoud als een van de meer bekende. De onderwijskrachten mochten de missionaire werkers zelf aantrekken: dat werden dus Ambonnezen en Minahassers in het noorden en vooral Keiezen in het zuiden. Deze onderwijskrachten, de grote goeroes, die hebben het echte missionaire werk gedaan.
Vanaf 1990 hebben de Jezuïeten grote delen van hun missiegebieden afgestaan, te beginnen bij de moeilijkste. Papoea was toen nog onderdeel van de residenstie Amboina én Nieuw Guinea en ging naar de MSC priesters. Toen die in de jaren 1930 een deel wilden afstaan, kregen de Franciscanen de moeilijke stukken: Ternate, dat grotendeels moslim is en de noordelijke gebieden van Westelijk Papua, dat immers totdantoe als exclusief protestants gebied werd beschouwd, niet het gebied boven de rivieren, maar boven de bergen dus.

De Franciscanen zijn in Indonesië nergens in een min of meer homogeen katholiek gebied terecht gekomen, verre van daar. In West Java kwamen zij in een sterk door de islam gedomineerde cultuur. Zo ook in Ternate en Radja Ampat, terwijl ze in noordelijk Papoea de kruimels van de protestantse dis moesten opvangen. Maar dat ligt de spiritualiteit van de Franciscanen vaak wel: de stichter sprak al over het leven temidden der Saracenen: niet teveel preken of debatteren, maar contacten zoeken en goed doen. Anders dan de MSCers die vanaf 1920 helemaal in het koloniale beschavingsproject waren opgenomen door dorpen rond scholen en kerkjes te stichten, waren de Franciscanen in het bergland en ten noorden van de bergen slechts een van de meerdere elementen van de nieuwe krachten die zoveel verwarring, onderdrukking en onzekerheid in Papua brachten. Tot 1970 waren er in het overgrote deel van ‘hun gebied’ nog maar heel weinig moslims, maar in het bergland waren de CAMA-mensen hen voorgegaan, al was de race toch nog bijna nek aan nek geweest, of vleugel bij vleugel. Er kwamen herenaccoorden tussen zending en missie, maar ook werden die verbroken door omstandigheden. Zo werd het Francanengebied een van de eerste gebieden waar de katholieken in een diaspora groeiden en bloeiden: zonder al te grote conflicten zoals die er wel in Kei, Tanimbar en vooral de Minahasa waren.
Over de MSC-missie in Merauke had de protestante controleur Van Baal ooit geschreven dat er vanwege de geslachtsziekten geen andere oplossing was dan dat de bevolking geheel en absoluut de katholieke leer en praktijk zou moeten aannemen. De priesters hadden daar heel lange tijd geen enkele begrip en zeker geen waardering voor de traditionele levensbeschouwing. Dat is bij de Franciscanermissie zeker anders geweest. Niet iedereen dacht er over als Joop Sierat het in zijn Rapádaba heeft beschreven, maar terughoudender zijn ze zeker geweest.
In de projectaanvragen van de jaren 1960 tot 1980 komt je steeds weer tegen dat de Franciscanen er zijn om de mensen te helpen bij dit proces van snelle verandering. Droog staat er dan

Het binnenland is slechts recentelijk binnen de ontwikkelingsproblematiek terecht gekomen. Het ondervindt van deze konfrontatie met nieuwe waarden en perspektieven alle negatieve en positieve gevolgen. .. Onderwijs is allereerst bedoeld om mensen die dit akkulturatieproces in verhevigde mate doormaken, de middelen in handen te geven tot welbewuste en aktieve omgang met gegroeide en groeiende ontwikkelingen.

Dat is Pater Theo van den Broek in 1977 bij projectaanvrage 132 die 140,000 gulden opbracht. En als het geld uit een buitenland moest komen, van Misereor of van de Zwitserse Vastenaktie heette het in het engels: rapidly changing society, people feel lost, painful, shocking, desintegration, eradication.. the negative aspects of the official development-policy, the uncoordinated planning, insufficient consciousness of responsibility for welfare outside the scope of the own family. .. They feel lost (idem Project 135 voor Adult Education in Nabire).

De Buginese en Makassaarse handelaren, de Javaanse ambtenaren, zij brachten tenslotte ook de islam in de oostelijke kustgebieden en ook wel in sommige stadjes in het binnenland. Maar zij waren hier ook nieuwkomers. In de tien dagen dat ik met mijn vrouw vorig jaar in het gebied van Sentani-Abepura en Jayapura was, lazen wij gretig de Cenderawasih Post. Die schreef rond 10 september 2009 over een gift van de Bupati van Wamena aan zes belangrijkste kerken in de Baliem valei die een auto kregen (de andere zouden later ook wat krijgen) Harapan kami, gereja bisa menjadi mitra kerja pemerintah dan jangan gereja hanya mengkritisi kinerja pemerintah, tapi mereka ikut menentukan langkah kebijakan pembangunan secara bersama, of in gewoon Nederlands ‘dat deze bestuurder hoopte dat de kerken partners zouden worden van de regering en niet alleen maar kritiek op de regering zouden blijven spuien, maar mee zouden werken aan het uitzetten van de juiste lijnen voor een gezamenlijke ontwikkeling’. Noemen wij dit omkopen, of een buigen voor gezag, of de juiste samenwerking? De zes kerken accepteerden alle de nieuwe auto. Ja, die zes is nog maar een deel van het totaal aantal kerken. God heeft veel woningen daar ook in Papua. Van een bijna-monolitische verdeling tussen een katholiek zuiden en een protestants noorden, werden het een pluriforme maatschappij. De moslims houden zich daar, ook al vanwege onderlinge etnische en religieuze verscheidenheid, ook bescheiden binnen op.

Bij datzelfde bezoek was voor mij het summum van de geest van Franciscus overigens te zien bij de levensgeschiedenis van Henk van Mastricht. Hij koos in de jaren 1970 niet voor de studie theologie, maar economie in Rotterdam. Niet de sacramentele dienst van de kerk, maar het ontwikkelingswerk trok hem. En hij werd de econoom van een bisdom dat het ene na het andere grote project opzette en beheerde zonder ook maar een duidelijk overzicht van de eigen financiën te hebben.
Maar rond 200 ging deze broeder van Franciscus een heel andere kant op: hij ging de duizenden vlindersoorten van Papua in kaart brengen. Hij heeft er zo’n 60,000 verzameld en het gaat nog door. Die kant van Franciscus, de liefde voor de natuur, komt hier dan ineens weer op zo’n bijzondere manier naar voren.
God was al lang in Papua aanwezig voordat de Franciscanen er waren. Maar op hun eigen manier hebben ze dat goddelijke, samen met de vele andere tradities, toch mooi weten te waarderen. Wij zijn benieuwd naar de volle inhoud van het boek dat ons daarover meer gaat vertellen.