maandag 17 mei 2010

HOE GOD OOK IN PAPUA BIJ DE FRANCISCANEN TERECHT KWAM



Tekst uitgesproken bij het aanbieden van het boek van Jan Sloot, over Franciscanen in Papoea 1937-1987; Alverna/Wychen, 29 april 2010

In den beginne was de aarde leeg en woest. En ook in de Indonesische archipel woonden er heel lang geen mensen. Algemeen wordt aangenomen dat die arriveerden via het vasteland van Zuidoost Azië, uit wat nu Birma, Thayland, Malaysië is.
Ze kwamen in verschillende golven: Proto-Maleiërs, Deutero-Maleiërs. De nieuwkomers zochten niet de lege plekken aan het binnenland op. Neen, ze dreven de oude bewoners naar binnen en omhoog en vestigden zich zelf aan de kust. Er kwamen steeds weer nieuwe bewoners. Er kwamen ook handelaren, tijdelijk. Vanaf 200-400 kwamen er ook monniken, religieuze specialisten, die hun rituelen en verhalen naar de archipel brachten. Er waren vorsten hindoe, anderen boeddhist. Ze voerden oorlog en toch staan nu de Boeddhistische stoepa’s vreedzaam op enkele tientallen meters van de grote Hoindoe-tempel, Prambanan, op Java.
Vanaf 1200 waren de handelaren niet alleen in meerderheid moslim, maar werden de Indonesiërs zelf ook moslim. Dat begon aan de kust en aan de andere kant: niet in Papua, maar in Aceh, later in Malakka, Palembang, de noordkust van Java vanaf 1400 en in 1475 hadden de heersers van Ternate en Tidore de Islam al aangenomen. Er is mij vaak gevraagd waarom de Indonesiërs moslim wilden worden en het hindoeïsme, gemengd met boeddhistische elementen, verlieten? Daar kun je drie goede redenen voor opgeven (die overigens ook gelden voor het aannemen van het christendom, maar dat kwam later): allereerst zit het hindoeïsme vol met geloof in geesten en vooral duistere krachten. Met zijn geloof in de ene almachtige schepper van al wat bestaat, zijn dragende zorg voor zijn schepping en zijn eindoordeel, worden deze krachten machteloos gemaakt. Tenminste in principe, want volksgeloof in amuletten, graven van heiligen is nog wel her en door doorgezet. Een twee reden om moslim te worden is natuurlijk het gelijkheidsbeginsel, waardoor het kastenstelsel is afgeschaft. Een derde en zeer belangrijke reden om moslim te worden, was het deelnemen aan het internationale handelssysteem, toen de Indische Oceaan na 1100 een islamitische Middellandse Zee was geworden met moslims aan de kusten van Oost-Afrika, Somalië, Arabië, Perzië, Gujerat en andere delen van India tot in Maleisië en Java.
De Portugezen en die andere Franciscus, Xaverius dus, kwamen net ruim 50 jaar te laat in de Molukken. Toen ze in 1522 op Ternate landden was die sultan net twee generaties ervoor moslim geworden. Er was een oude rivaliteit tussen twee groepen: Siwa-Lima, die van negen en die van vijf. Maar in de specerijenhandel werden ze wel allebei moslim, Ternate sterker dan Tidore. Ternate breidde vooral uit naar het zuiden, tot Alor, zodat in die gebieden vaak het noorden, de meeste toegankelijke havens van die vele ruige en bergachtige eilanden, moslim werden. De siwa-gebieden, werden dus juist niet moslim en zo zijn de Molukken half moslim en half christelijk geworden, niet als de religieuze verdeling in Nederland tussen beneden en boven de rivieren, maar zo’n beetje ieder eiland kent die verdeling tussen een moslim noorden en een christelijk zuiden. West Indonesië de tegenstelling tussen de kust en binnenland: van Sumatra en Borneo of Kalimanten zijn de kusstreken steeds dominent moslims, maar boven de vijfhonderd of zelfs duizend meter en het binnenland, daar vind je de overwegend christelijke Bataks en Toradjas.
En Papoea? Dat leek er aanvankelijk helemaal buiten te blijven. Leek, want dat is ook niet helemaal waar. De Radja Empat eilanden zijn een eilanden groep aan de bovenrand van de vogelkop. Tussen 1780 en 1805 waren zij de uitvalsbasis voor een krachtige leider van Tidore, die te lastig was voor de Nederlanders die zwakkere kandidaten tot sultan van Tidore benoemden. Prins Nuku riep zich op 11 november 1781 uit tot ‘gezagvoerende koning over de Papoese districten’. Met de befaamde kora-kora boten voerden de Nederlanders en hun vazallen aanvallen uit op Radja Ampat: die haalden niets uit, want de Tidorese roeiers en soldaten liepen massaal over naar Nuku. Met zijn boten, bemand door vooral Papoea roeiers, zette Nuku in 1783 de tegenaanval in. Hij moest vooralsnog buiten Papoea-gebied de Nederlanders erkennen, maar in 1797 kon hij Tidore wel veroveren en in 1801 zelfs Ternate: aan het hoofd van een leger van Tidorezen, mensen van Oost-Halmahera en vooral Papoaa’s. Tot zijn dood in 1805 regeerde Nuku over een maritiem rijk dat van het eiland Salawati (een van de drie grote eilanden van de Radja Ampat-eilanden) tot Tidore reikte. In 1957 publiceerde Elvianus Katoppo, Minahasser, vader van de bekende theologe Marianne Katoppo en vooraanstaande, een boek over deze grote vrijheidstrijder tegen de Nederlanders. Dat was dus een politiek correct verhaal in die tijd. Later en tot nu toe, nu religie er zoveel meer doet in maatschappelijke ne politiek leven, zou het NUKU-verhaal ook gebruikt worden om te laten zien dat de moslims van Tidore vooral een leidende rol hebben gespeeld in de bescherming van Papoea’s tegen buitenlandse invloeden.

Een eeuw later, in 1896 was het de legendarische ongeduldige pionier Vornelis Le Cocq d’Armandville, die na kleine vestigen in de buurt van Fakfak, door wilde stomen naar de zuidkust van Papua, naar een gebied dat nog niet door moslim was beheerst. Er waren al stoomboten, dus het kon allemaal sneller en verder. Want daar ging het om: net zoals de Jezuïeten in Paraguay ver van de kust hun reducciones hadden gesticht, Indianen-Republieken, ver van de verderfelijke koloniale wereld, zo wilde Le Cocq los van moslim invloeden een homogeen katholiek rijk stichten. Hij kwam tot in de buurt van het huidige Timika. Maar de schoener was het bezit van een Arabische handelaar, inmiddels onontkoombaar in deze gebieden. Bij hoge zee wilde Le Cocq weer aan boord komen vanuit een klein roeibootje dat tussen de kust en de grotere boot kon varen. Hij verdronk en deze tragische dood is lange tijd ook verteld in het kader van dat lange verhaal van rivaliteit tussen christenen en moslims, waarbij de christenen in heel Indonesië, tot bijna aan de oostgrenz, vrijwel steeds te laat gekomen waren.

Voor Papoea zou dat nog niet gelden, daar waren voorlopig nog bijna Nederlande toestanden. De grens werd niet bij de grote rivieren, maar bij de grote bergen getrokken: ten zuiden daarvan mochten de katholieke na 1900 in Merauke beginnen vanuit het zuidoosten, zoals de protestanten al 50 jaar eerder vanuit het noordwesten, de Vogelkop, begonnen waren met de missionering. Er waren maar weinig blanke koloniale ambtenaren. Om de samenwerking tussen missionair en koloniaal werk niet al te makkelijk laten verlopen, kwamen er vooral protestantse ambtenaren aan de zuidkant, met Van Baal als controleur van Merauke wel heel prominent. Aan de noordkant zaten katholieke ambtenaren temidden van de zendelingen, met de roemruchte Jan van Eechoud als een van de meer bekende. De onderwijskrachten mochten de missionaire werkers zelf aantrekken: dat werden dus Ambonnezen en Minahassers in het noorden en vooral Keiezen in het zuiden. Deze onderwijskrachten, de grote goeroes, die hebben het echte missionaire werk gedaan.
Vanaf 1990 hebben de Jezuïeten grote delen van hun missiegebieden afgestaan, te beginnen bij de moeilijkste. Papoea was toen nog onderdeel van de residenstie Amboina én Nieuw Guinea en ging naar de MSC priesters. Toen die in de jaren 1930 een deel wilden afstaan, kregen de Franciscanen de moeilijke stukken: Ternate, dat grotendeels moslim is en de noordelijke gebieden van Westelijk Papua, dat immers totdantoe als exclusief protestants gebied werd beschouwd, niet het gebied boven de rivieren, maar boven de bergen dus.

De Franciscanen zijn in Indonesië nergens in een min of meer homogeen katholiek gebied terecht gekomen, verre van daar. In West Java kwamen zij in een sterk door de islam gedomineerde cultuur. Zo ook in Ternate en Radja Ampat, terwijl ze in noordelijk Papoea de kruimels van de protestantse dis moesten opvangen. Maar dat ligt de spiritualiteit van de Franciscanen vaak wel: de stichter sprak al over het leven temidden der Saracenen: niet teveel preken of debatteren, maar contacten zoeken en goed doen. Anders dan de MSCers die vanaf 1920 helemaal in het koloniale beschavingsproject waren opgenomen door dorpen rond scholen en kerkjes te stichten, waren de Franciscanen in het bergland en ten noorden van de bergen slechts een van de meerdere elementen van de nieuwe krachten die zoveel verwarring, onderdrukking en onzekerheid in Papua brachten. Tot 1970 waren er in het overgrote deel van ‘hun gebied’ nog maar heel weinig moslims, maar in het bergland waren de CAMA-mensen hen voorgegaan, al was de race toch nog bijna nek aan nek geweest, of vleugel bij vleugel. Er kwamen herenaccoorden tussen zending en missie, maar ook werden die verbroken door omstandigheden. Zo werd het Francanengebied een van de eerste gebieden waar de katholieken in een diaspora groeiden en bloeiden: zonder al te grote conflicten zoals die er wel in Kei, Tanimbar en vooral de Minahasa waren.
Over de MSC-missie in Merauke had de protestante controleur Van Baal ooit geschreven dat er vanwege de geslachtsziekten geen andere oplossing was dan dat de bevolking geheel en absoluut de katholieke leer en praktijk zou moeten aannemen. De priesters hadden daar heel lange tijd geen enkele begrip en zeker geen waardering voor de traditionele levensbeschouwing. Dat is bij de Franciscanermissie zeker anders geweest. Niet iedereen dacht er over als Joop Sierat het in zijn Rapádaba heeft beschreven, maar terughoudender zijn ze zeker geweest.
In de projectaanvragen van de jaren 1960 tot 1980 komt je steeds weer tegen dat de Franciscanen er zijn om de mensen te helpen bij dit proces van snelle verandering. Droog staat er dan

Het binnenland is slechts recentelijk binnen de ontwikkelingsproblematiek terecht gekomen. Het ondervindt van deze konfrontatie met nieuwe waarden en perspektieven alle negatieve en positieve gevolgen. .. Onderwijs is allereerst bedoeld om mensen die dit akkulturatieproces in verhevigde mate doormaken, de middelen in handen te geven tot welbewuste en aktieve omgang met gegroeide en groeiende ontwikkelingen.

Dat is Pater Theo van den Broek in 1977 bij projectaanvrage 132 die 140,000 gulden opbracht. En als het geld uit een buitenland moest komen, van Misereor of van de Zwitserse Vastenaktie heette het in het engels: rapidly changing society, people feel lost, painful, shocking, desintegration, eradication.. the negative aspects of the official development-policy, the uncoordinated planning, insufficient consciousness of responsibility for welfare outside the scope of the own family. .. They feel lost (idem Project 135 voor Adult Education in Nabire).

De Buginese en Makassaarse handelaren, de Javaanse ambtenaren, zij brachten tenslotte ook de islam in de oostelijke kustgebieden en ook wel in sommige stadjes in het binnenland. Maar zij waren hier ook nieuwkomers. In de tien dagen dat ik met mijn vrouw vorig jaar in het gebied van Sentani-Abepura en Jayapura was, lazen wij gretig de Cenderawasih Post. Die schreef rond 10 september 2009 over een gift van de Bupati van Wamena aan zes belangrijkste kerken in de Baliem valei die een auto kregen (de andere zouden later ook wat krijgen) Harapan kami, gereja bisa menjadi mitra kerja pemerintah dan jangan gereja hanya mengkritisi kinerja pemerintah, tapi mereka ikut menentukan langkah kebijakan pembangunan secara bersama, of in gewoon Nederlands ‘dat deze bestuurder hoopte dat de kerken partners zouden worden van de regering en niet alleen maar kritiek op de regering zouden blijven spuien, maar mee zouden werken aan het uitzetten van de juiste lijnen voor een gezamenlijke ontwikkeling’. Noemen wij dit omkopen, of een buigen voor gezag, of de juiste samenwerking? De zes kerken accepteerden alle de nieuwe auto. Ja, die zes is nog maar een deel van het totaal aantal kerken. God heeft veel woningen daar ook in Papua. Van een bijna-monolitische verdeling tussen een katholiek zuiden en een protestants noorden, werden het een pluriforme maatschappij. De moslims houden zich daar, ook al vanwege onderlinge etnische en religieuze verscheidenheid, ook bescheiden binnen op.

Bij datzelfde bezoek was voor mij het summum van de geest van Franciscus overigens te zien bij de levensgeschiedenis van Henk van Mastricht. Hij koos in de jaren 1970 niet voor de studie theologie, maar economie in Rotterdam. Niet de sacramentele dienst van de kerk, maar het ontwikkelingswerk trok hem. En hij werd de econoom van een bisdom dat het ene na het andere grote project opzette en beheerde zonder ook maar een duidelijk overzicht van de eigen financiën te hebben.
Maar rond 200 ging deze broeder van Franciscus een heel andere kant op: hij ging de duizenden vlindersoorten van Papua in kaart brengen. Hij heeft er zo’n 60,000 verzameld en het gaat nog door. Die kant van Franciscus, de liefde voor de natuur, komt hier dan ineens weer op zo’n bijzondere manier naar voren.
God was al lang in Papua aanwezig voordat de Franciscanen er waren. Maar op hun eigen manier hebben ze dat goddelijke, samen met de vele andere tradities, toch mooi weten te waarderen. Wij zijn benieuwd naar de volle inhoud van het boek dat ons daarover meer gaat vertellen.

Geen opmerkingen: