Komende zondag, 31 juli 2011, is in de Janskerk in Utrecht de 3e dienst in het kader van een cyclus God en Literatuur. Na een zondag met een gedicht van Leo Vroman (God als systeem) en een stuk van Kierkegaard over radikaal christen zijn (ik had de neiging te denken: mag het ook een onsje minder: een teveel aan religie kan de maatschappij toch ook zo'n kwaad doen, kijk maar naar de verharding tussen Israel en de Palestijnen, zou mooi zijn als er aan beide kanten wat minder religie was; ook aan Anders Breivik die bijna moeiteloos, maar ook heel onecht, de christelijke identiteit oproept). Mooi bij Kierkegaard is wel zijn ideale beeld van Jezus, wat dat betreft is hij een echte pietist: weinig kerk en veel Jezus.
Het idee God en de literatuur komt onder meer vanuit de gedachte dat de bijbel zelf toch ook veelal literatuur is. Bij het gedicht van Vroman werd Psalm 1 gelezen (overigens ook de titel van het gedicht van Vroman). Bij de basistekst voor komende zondag hadden de bedenker (Liesbeth Schlichting en Heine Siebrand) de anti-koning parabel van Rechters 9:8-15 neergezet. In de voorbereidingsgroep konden we daar weinig mee doen. Er is in het oude Israel ook een soort Tea Party geweest die weinig van centraal gezag moest hebben. Iedereen lokaal zelf de zaakjes bedisselen. Zoals Gideon. Maar als je dan even doorleest hoe het met die Gideon verder liep: zo her en der wat kinderen, eentje die zich tot koning uitliep, moord en doodslag onder de kinderen. Ook niet ideaal dus. We hebben die anti-royalistische parabel dus maar gelaten voor wat hij was.
Komende zondag dus alleen Tjitske Jansen. En dat ene gedicht. Ik had nog nooit van haar gehoord, maar onze twee decennia jongere buurvrouw, werkzaam in vormingswerk, dus wel. Bekend in het circuit van verwoording van niet strikt kerkelijk levensbezinnende verzen. Ze had een wat moeilijke jeugd, waarover ze in 2007 de bundel Koerikoeloem publiceerde: in pleeggezinnen waar het niet allemaal goed liep. In december 2007 ging ze in het boeddhistisch klooster Samye Ling in Schotland, tot juni 2010. Ik moest natuurlijk denken aan Thessa Ploos van Amstel die een dissertatie schreef over westerse vrouwen die in een Tibetaans klooster intreden en dan duizenden, soms honderdduizenden prostraties moeten doen en vooral hun mannelijke goeroe precies en zonder kritiek moeten volgen. Was dat bij haar ook zo? In het verhaal op de website werd het in een kader gezet van een oudere man die in dat dubbelklooster verzorging nodig had. Verder heb ik weinig over dat boeddhisme kunnen vinden. We mogen het gedicht uit 2003 dus al helemaal niet lezen tegen die achtergrond.
Het gedicht heeft geen titel, maar wij gaven er de titel aan van Dat ga ik vandaag geloven
Opruimen en zwemmen
dat is alles wat er moet vandaag.
Ik ga geen beroep doen op vriendschap
die hoeft mij niet te zien om er te zijn.
Dat ga ik vandaag geloven.
Dat hoge doel kan ook wel even wachten.
Hoge doelen staan bekend om hun grote geduld.
Ik hoef vandaag niet op een dak te zingen,
geen ongevraagde engel van de stad te zijn.
Ik ga wat aan mijn moeder denken
hoeveel zij houdt van mij.
Dat ga ik vandaag geloven.
Ik weet dat er een hond is
met oren als omgevouwen beukenbladeren
Ik weet dat er een gans is
met een hals als de stam van een oude eik-
in een van de gaatjes in zijn snavel zat een pluisje.
Ergens ligt een witte pauw op een veld vol madeliefjes.
Ergens bloedt een zon leeg.
ik hoef het niet te zien vandaag.
Het komt uit de bundel Het moest maar eens gaan sneeuwen 2003:37)
Structuur Ik lees het gedicht in drie stukken: eerst twee 'strofen' die eindigen met "Dat ga ik vandaag geloven". Ze zegt enkele dingen die ze wel wil doen: opruimen, zwemmen en wat aan haar moeder denken, hoeveel zij van haar houdt. Kleine dingen, uiterlijk en innerlijk. Die kunnen je leven toch wel goed in balans brengen. Ze doet ook een groot aantal dingen niet: daar zijn de boeddhisten wel goed in. In afzien van verlangens, begeerte. Meest opvallend is dat ze niet aan de hoge doelen wil werken, maar zich tot de kleine zaken beperkt.
In het derde en laatste deel komen drie dieren voor, alle drie wat raar: een hond met oren als omgevouwen beukenbladeren. Ik weet niet hoe die hond heet met te groot uitgevallen oren, die dus omvallen. Lijkt me een wat overbodige en niet succesvolle uitgroei van de evolutie. Dan een gans met een pluisje in de gaatjes van de snavel. Tenslotte een witte pauw liggend op een veld vol madeliefjes. Waarom? Hoeven we kennelijk niet te weten. 'Ergens bloedt een zon leeg'. Ook heel dramatisch maar die kosmische problemen van natuur en evolutie daar moeten we ons maar niet teveel mee bezig houden: de laatste zin is 'Ik hoef het niet te zien vandaag.'
In een kerkgebouw klinken vaak heel grote woorden: eeuwig leven, weg van waarheid.
De conservatief Bart-Jan Schuyt verweet deze week Wilders dat hij de sociale conditie van Nederland tot te grote apocalyptische dimensies had opgeklopt. Alsof het einde der tijden nabij zou zijn. Alsof het einde der tijden nabij zou zijn. Zoiets vinden we ook in de opgeklopte lange tekst van die Noorse massamoordenaar, met het vreselijke effect. Ik vind in dit gedicht een verademende nuchterheid, een oproep om het het wat rustig en nuchter te bekijken.
donderdag 28 juli 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten