Onlangs las ik drie boeken over de laatste katholieken van Nederland in de periode sinds 1950. Dus vooral over zaken die ik zelf heb meegemaakt.
Het meest ontroerende is het boek van Jos Palm (1956) over zijn zeer orthodox katholieke vader en redelijk volgzame moeder, die uiteindelijk bij Pater Kotte terecht kwamen in hun poging aan de verwoestende 'vernieuwingen' na 1965 te ontkomen. De moeder was rond haar twintigste nog een tijd lang vetrliefd geweest op een protestant. Dat kon helaas echt niet en omwille van die geloofspressie heeft ze het uitgemaakt en is met een brave 'kamnpenkoning van Zeddam'. Ze moest haar baan bij het distributiekantoor van voedsel- en andere bonnen opgeven. Vanuit documenten die na de dood van zijn moeder boven kwamen drijven krijgen we dan een goed geschreven zeer persoonlijk en herkenbaar verhaal van de kleine zaken van het 'rijke' maar zo benauwende roomse leven en de teloorgang ervan. Onherroepelijk. Jos Palm is nog misdienaar geweest maar kort na 1970 was het voor hem en zijn vijf broers en zussen ook goed afgelopen. Ze hebben hun ouders nog wel een roomse mis en een lieflijk In Paradisum toegezongen.
Maarten van den Bos is geboren in 1984 en heeft het dus allemaal niet meer meegemaakt. Hij heeft een keurige dissertatie-in-opdracht geschreven in Amsterdam, na een studie in Nijmegen. Hij maakt korte metten met de klassieke secularisatie thesis van Webner. Het is niet de moderne wetenschap die de aanval op de religie heeft ingezet, maar er was al in de jaren 1950 een onvrede met de steriele en bazige katholieke kerk. Het mandement was een fatale poging een te star systeem dat zich had overleefd in stand te houden. Juist de leiders hebben van binnenuit het systeem willen afbreken en tegelijk, te snel en zonder verankering in een levendige gemeenschap en praktijk willen vernieuwen. Eigenlijk was dit proces begin jaren 1970 al voltooid. Het pausbezoek van 1985 waar Van den Bos mee eindigt heeft dit alleen nog op een dramatische manier bevestigd.
Over bovenstaand boek schreef ik een recensie voor NTT die hier, bij wijze van vóorpublikatie al komt.
Buiten
de bescheiden inleiding (met een verwijzing naar Pierre Nora als bedenker van
het concept lieu de mémoire) en een
wel erg korte ‘conclusie’ geeft dit imposante, rijk geïllustreerde en op mooi
papier gedrukte boek maar liefst 48 stevige bijdragen, vrijwel alle gericht op een bijzondere plaats. Er is een
indeling in vijf rubrieken. Eerst de ‘devoties en tradities’, vooral bedevaarten en processies als bij de
Sterre der Zee van Maastricht en het Putje van Heiloo, maar er is ook over de
moderne kerststal en over biechtstoelen die nu een bezemkast of een klein
winkeltje zijn geworden. Tweede deel bespreekt een negental gebouwen: de kleine
‘Sint Pieter’ van Ouderbosch, de Rabobank van Vught, retraitehuis Zwanenhof in
Zenderen, het aartsbisschoppelijk ‘paleis’ aan de Maliebaan in Utrecht. Onder
‘personen en groepen’ schrijft Ton van Schaik (de enige met twee bijdragen)
over het standbeeld van Willibrord op het Janskerkhof in Utrecht. Er is een
bijdrage over het Schaepmanmonument in Tubbergen, het voormalig Canisiuscollege
in Nijmegen. Er is ook een studie over klein monument zijn zoals dat van
Erasmus in Rotterdam, waaraan Cor Rademaker een geschiedenis van de
Erasmus-studie en –receptie door katholieken, protestanten en anderen verbindt.
Het vierde deel heeft als titel: ‘incidenten en controverses’. Daaronder hoort
het museum ‘Ons’ Lieve Heer op Solder’ in Amsterdam. Ook het Olympisch Stadion
gebouwd voor de Spelen van 1928, maar tussen 1930 en 1946 een aantal malen gebruikt voor
katholieke demonstraties zoals de Graalspelen. Hier vinden we ook een artikel
over het Haagse Malieveld, waar de 8 Mei Beweging zich voor het eerst
presenteerde. Tenslotte is er een vijfde rubriek waar de echte bewaarplaatsen
worden besproken: de Katakomben in Valkenburg, Heilig Land Stichting bij
Nijmegen, Afrikamuseum in Berg en Dal, het Catharijneconvent in Utrecht, het
Erfgoedcentrum in Sint Agatha bij Cuyk, enkele heiligenbeeldenmusea. Iedere
bijdrage gaat over een geheel eigen onderwerp, vrijwel zonder dwarsverbindingen
met andere bijdragen. We beginnen steeds weer ergens in het verleden, vooral 16e
tot 19e eeuw, om toch steeds weer in de eigen tijd uit te komen. Er
is meer volksgeloof dan hiërarchie, meer devotie dan officiële liturgie, meer
de gewone vrouw en man dan de kerkelijke functies. De bijdragen zijn vrijwel
alle van gelijke lengte, zo’n 15 bladzijden, vaak met prachtige illustraties.
Er zit verrassend veel Amsterdam in de bundel: behalve de hierboven reeds
genoemde plaatsen ook de Stille Omgang, de cultus van de Vrouwe van Alle
Volkeren, Sinterklaas en de Nicolaaskerk. Dokkum en (martelaren van) Gorcum
zijn er niet bij. Een enkele keer is het een beetje gezocht, zoals de prachtige
bijdrage over een denkbeeldig standbeeld voor Jules de Corte (nog niet) in
Gemert. Dit boek is iets heel anders dan al die sombere literatuur over het
Nederlands katholicisme in de laatste 50 jaar, vooral gericht op een analyse
van de strijd tussen liberale clerici en een door het Vaticaan gestuurde top
die niet wilde of kon veranderen. Hier zien we met veel minder pijn in het hart
hoe katholiek Nederland met zovele overbodig geworden zaken omging, maar andere
bleef koesteren en zelfs vernieuwen. Het staat bij mij in de kast nu naast het
boek van Walter Goddijn en anderen, Tot
vrijheid geroepen: katholieken in Nederland, 1945-2000 (uit 1999), maar het
is wel heel anders: zo veel minder ideologisch, vooral accepterend dat religies
veranderen, dat we plaatsen moeten opruimen, herinneren, en ons er soms ook
best aan mogen hechten.
maandag 7 januari 2013
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten