Vandaag is het Pinksterzondag, en vanaf vroeg in de morgen ging het hier in huis over vurige tongen, spreken in talen en wat dan wel die Geestuitstorting mag betekenen. Een eerste zoektocht op Google verwees naar het boek Henoch, net te laat ontstaan voor het Oude Testament. Het spreekt over de afbraak van de Oude Joodse Tempel en de opbouw van een nieuwe 'met iets als vurige tongen'. Heel veel van wat er in de evangelie-verhalen en verdere boeken gebeurt, gaat over een spoedig drastische verandering in onze wereld, totale afbraak en opbouw van iets nieuws. Het blijkt zo op een afstand van 2000 jaar toch allemaal stroperiger en langzamer te gaan.
Komen we in onze prachtige Janskerk en we krijgen als het ware een mandala van joods-christelijke erfgoed: de Geest is als het water waarin een jong visje zwemt, al weet die niet wat water is, want daarin leef je al sinds Gods Geest over de wateren zweefde en de mensen op het droge zette, maar de vissen in de zee liet.
Mozes in de Brandende Braambos, ook vuur van Gods aanwezigheid. Nieuw leven voor de oude dode botten. Oosterhuis schreef daarover: in zijn lied Naam uit het vuur...
Die schikte onze stukken weer tot een;
blies onbevlekte huid over ons heen
De Naam riep: Mensenkind, sta op je voeten
...
Adem van onbegonnen nieuw begin,
heilige stormwind,
laat niet af, doorvuur ons.
Spreek moed, volharding wijsheid, vrede in.
Dat zijn dus enkele van de 7 gaven van de Heilige Geest!
Bij het lezen van Handelingen 2 volgden wij de vertaling van Harry Pals. In vers 13 geeft de nieuwe bijbelvertaling: Ze zullen wel dronken zijn, die mannen die in allerlei talen staan te brallen. Harry vertaalde dit onschuldig met 'zoetigheden' maar dit verklaart niet waarom de omstanders er zo verbijsterd over waren.
Ging ik op zoek naar het woord gleukos en dat blijkt inderdaad most, jonge, nieuwe wijn te betekenen. Bubbels dus. Kwam ik in Kittel (het grote woordenboek voor Evangelie-Grieks) die gleukos niet tegen, maar wel de glossolalie: blijkt dat helemaal niet joods, maar een uitbundig Grieks fenomeen te zijn. Er zijn verwijzingen naar de extase bij de Dionysius-vieringen, de god van de wijn. Werd toch mijn achterdocht tegen de al-te-joodse verklaring van heel het Geest-gebeuren van vandaag nog weer wat versterkt. Waarvan acte. Maar ja, Kittel wordt ook wel beschuldigd van anti-semitisme. Zit dat dan ook in het 'weglaten' van de joodse verklaringen voor de tongen? Of is hier iets te horen van de voorkeur voor een plaatsing van de Jezus-overlevering binnen het Hellenisme, zoals Henk-Jan de Jonge doet, tegenover mensen die de Joodse tradities overal in willen zien?
Alles bijeen hebben we heerlijk gezongen, mooie muziek, al was het wel een soort totaaloverzicht van bijbelse beelden; levendige preek, alle stoelen in de kerk bezet, dus een begeesterde viering. Blijven bij mij wel vragen over bij zo'n groots reservoir aan bijbelse woorden die in het gewone taalgebruik bijna niet toepasbaar blijken te zijn. Veel zoetigheden dus, maar ze houden ons niet zoet en rustig.
Wat weinig aandacht kreeg was wat er in het huis zelf gebeurde: de stormwind die in het huis plaats vond, maar kennelijk toch ook een geluid gaf waar anderen op af kwamen. Ook in 10:44-46 komt de Geest over de mensen bij de bekering van Cornelius in een huis en beginnen ze klanktaal, zoals NBV het lalein glossais vertaalt.
Ik heb er het moeizame boek van Piet Schoonenberg De Geest, het Woord en de Zoon nog eens op nagelezen. Hij schrijft voorzichtig, want de Inquisitie leest mee! Er is bij Johannes een Logos-theologie, waarbij de eeuwige Logos afdaalt in de duisternis. Bij Lukas is er een Geest-overdracht, al bij de aankondiging van de geboorte blijkt de baby van de Geest overschaduwd te zijn. Als Jezus dan opgroeit beheerst de Geest hem meer en meer, voert hem naar de woestijn. Bij de doop in de Jordaan daalt die Geest op Jezus af. Daarna keert Jezus 'in de kracht van de Geest terug naar Galilea'. Zo gaat het door: Schoonenberg heeft een voorkeur voor de Geest-gedachte omdat die meer een groei in Jezus kan verklaren, terwijlde logos zo plomp helemaal klaar afdaalt.
Blijven we toch zitten met zo'n groot arsenaal aan bijbelse beelden en woorden, waar het moeizaam mee werken is in de gewone wereld, van ontbijt tot de bubbels.
zondag 8 juni 2014
Pelgrims en geleerden in/naar de Moslim-wereld rond 1600.
Afgelopen week las ik een verzamelboek met 4 reizen naar het Midden-Oosten, kort voor of na 1600, bijeengebracht in een boek uit 1651, Dordrecht.
Het best geschreven was het verhaal van Joris van der Does, zoon van de beroemde humanist, stichter van de Leidse Universiteitsbibliotheek (Doesa-zaal!), Janus van der Does. Hij was van 1596-8 in Konstantinopel, waar hij de Griekse oudheden, maar vooral de Grieks-orthodoxe kerken en kloosters bezoekt. Maar hij beschrijft ook de moslims. Hieronder een klein citaat en afbeelding:
Toen ik te Constantinopel kwam was het vastentijd bij haar. De opzieners van de tempels gaan op hoge torens staan, roepende het volk met een luide stem vijfmaal daags vijfmaal daags tezamen en hangen fakkels of lichten aan de kerken. Den gehelen nacht brengt men dan door met kostelijke maaltijden te houden. Als de vastendagen uit zijn wordt het Paasfeest met grote gereedschap en bravaden gevierd. De jongelingen en mannen rechten verscheiden spelen aan tot tijd-kortinge. Wij zagen op dien tijd een monnik, die niet omgord gelijk de onze, maar geringd was. Daar is ook een muphti, die bij haar ’t zelve gezag heeft, dat den Paus bij de Christenen. De Bassaens [= pasja’s] [23] zijn de oversten van het rijk en staan alleen onder de Keizer. Zij houden voor vast dat een vrouw van een man niet kan aangezien worden zonder begeerte tot haar, en dienvolgende ook niet zonder zonde. Hierom werden zij zo scherp thuis bewaard, dat zij zelfs uit geen venster op straat mogen zien. En die de straat betreden houden zij voor hoeren, alhoewel zij zo bedekt gaan dat men haar aangezicht geenszins kan bekennen. Het zoude een Christen zijn leven kosten, zoo hij met een Turkse vrouw spraak hield, of ten minste zoude hij de dood met groot geld moeten afkopen.
Een tweede was het verhaal van een zekere Adriaen de Vlaming uit Dordrecht die met zijn vrouw de bedevaart maakte naar Jeruzalem. Weinig spectaculair.
De 3e afdeling was een vertaald reisverslag van een gezant van de Portugese koning Emanuel IV. Er komt ook een reis in voor naar Perziè, Armeniè en andere exotische landen. Dat alles nar een bezoek aan Jeruzalem. Na terugkeer in Jeruzalem zien zij (na betaling van een aardige som geld):
Ze komen weer terug in Jeruzalem, waar ze horen dat er nog iemand in leven is, die al leefde ten tijde van Jezus, ze krijgen van de Soedaen een consent dat ze die man mogen gaan zien. Het koste wel 20 dukaten om die toestemming te krijgen. Veel ijzeren deuren werden open gemaakt.
De man blijkt naakt te zijn, alleen bedekt door haar. Hij zegt niets, vraagt alleen af en toe 'of die man met dat kruis nog een keertje langskomt'. Raar verhaal, zoals er hier zoveel in staan.
In hetzelfde boek als 4e de vertaling van de autobiografie van Nicolaas Clenard (= Cleynaerts, 1495-1542) die bekend was als schrijver van een handige methode om Grieks te leren, maar van de universiteit van Leuven naar Salamanca, naar Portugal, uiteindelijk naar Granada reisde, vooral om Hebreeuws en Arabisch te leren. Hij kocht in Granada een geleerde slaaf, gevangen gemaakt: die leerde hem arabisch. Hij reisde ook naar Fez, op zoeken naar handschriften, had problemen maar kon weer terug komen in Spanje, waar hij toch nog op (te) jonge leeftijd stierf. Hij had een boek over de islam willen schrijven, vooral om de (ex-)moslims in Spanje te gaan bekeren, maar wie weet toch vooral uit verlangen naar kennis.
Boeiende figuur en dat is dus allemaal voorlopig orienterend werk voor dat spannende CMR-project, waardoor je heel andere werken gaat lezen.
Het boek zelf heet volledig: (afkomstig uit de Rijssenburg-bibltioheek)
Het best geschreven was het verhaal van Joris van der Does, zoon van de beroemde humanist, stichter van de Leidse Universiteitsbibliotheek (Doesa-zaal!), Janus van der Does. Hij was van 1596-8 in Konstantinopel, waar hij de Griekse oudheden, maar vooral de Grieks-orthodoxe kerken en kloosters bezoekt. Maar hij beschrijft ook de moslims. Hieronder een klein citaat en afbeelding:
Toen ik te Constantinopel kwam was het vastentijd bij haar. De opzieners van de tempels gaan op hoge torens staan, roepende het volk met een luide stem vijfmaal daags vijfmaal daags tezamen en hangen fakkels of lichten aan de kerken. Den gehelen nacht brengt men dan door met kostelijke maaltijden te houden. Als de vastendagen uit zijn wordt het Paasfeest met grote gereedschap en bravaden gevierd. De jongelingen en mannen rechten verscheiden spelen aan tot tijd-kortinge. Wij zagen op dien tijd een monnik, die niet omgord gelijk de onze, maar geringd was. Daar is ook een muphti, die bij haar ’t zelve gezag heeft, dat den Paus bij de Christenen. De Bassaens [= pasja’s] [23] zijn de oversten van het rijk en staan alleen onder de Keizer. Zij houden voor vast dat een vrouw van een man niet kan aangezien worden zonder begeerte tot haar, en dienvolgende ook niet zonder zonde. Hierom werden zij zo scherp thuis bewaard, dat zij zelfs uit geen venster op straat mogen zien. En die de straat betreden houden zij voor hoeren, alhoewel zij zo bedekt gaan dat men haar aangezicht geenszins kan bekennen. Het zoude een Christen zijn leven kosten, zoo hij met een Turkse vrouw spraak hield, of ten minste zoude hij de dood met groot geld moeten afkopen.
Een tweede was het verhaal van een zekere Adriaen de Vlaming uit Dordrecht die met zijn vrouw de bedevaart maakte naar Jeruzalem. Weinig spectaculair.
De 3e afdeling was een vertaald reisverslag van een gezant van de Portugese koning Emanuel IV. Er komt ook een reis in voor naar Perziè, Armeniè en andere exotische landen. Dat alles nar een bezoek aan Jeruzalem. Na terugkeer in Jeruzalem zien zij (na betaling van een aardige som geld):
Ze komen weer terug in Jeruzalem, waar ze horen dat er nog iemand in leven is, die al leefde ten tijde van Jezus, ze krijgen van de Soedaen een consent dat ze die man mogen gaan zien. Het koste wel 20 dukaten om die toestemming te krijgen. Veel ijzeren deuren werden open gemaakt.
De man blijkt naakt te zijn, alleen bedekt door haar. Hij zegt niets, vraagt alleen af en toe 'of die man met dat kruis nog een keertje langskomt'. Raar verhaal, zoals er hier zoveel in staan.
In hetzelfde boek als 4e de vertaling van de autobiografie van Nicolaas Clenard (= Cleynaerts, 1495-1542) die bekend was als schrijver van een handige methode om Grieks te leren, maar van de universiteit van Leuven naar Salamanca, naar Portugal, uiteindelijk naar Granada reisde, vooral om Hebreeuws en Arabisch te leren. Hij kocht in Granada een geleerde slaaf, gevangen gemaakt: die leerde hem arabisch. Hij reisde ook naar Fez, op zoeken naar handschriften, had problemen maar kon weer terug komen in Spanje, waar hij toch nog op (te) jonge leeftijd stierf. Hij had een boek over de islam willen schrijven, vooral om de (ex-)moslims in Spanje te gaan bekeren, maar wie weet toch vooral uit verlangen naar kennis.
Boeiende figuur en dat is dus allemaal voorlopig orienterend werk voor dat spannende CMR-project, waardoor je heel andere werken gaat lezen.
Het boek zelf heet volledig: (afkomstig uit de Rijssenburg-bibltioheek)
Dordrecht
1651 voor Vinçent Caeymacx
Abonneren op:
Posts (Atom)