97 DE MAAT ─ AL-KADR
In naam van God, Barmhartige Erbarmer
1. Wij
zonden hem neer in de nacht der maat
2. En hoe ken
je die: de nacht der maat?
3. De
nacht der maat is beter dan duizend en één maand.
4. In haar
dalen neder de engelen en de Geest
met
verlof van hun Heer, met volledig dictaat.
5. Heil is
zij tot de opgang van de dageraad.
Context.
In de biografie Ibn Ishaq wordt de eerste openbaring verbonden met deze soera
97. We geven hier eerst de betreffende passage:
Gods gezant
begon openbaringen te krijgen in de maand Ramadan. In Gods woord: De maand
Ramadan is het waarin de Oplezing is neergezonden tot rechte leiding voor de
mensen en als bewijsteken van de rechte leiding (Koran 2:185). En verder: Wij
hebben hem neergezonden in de nacht der maat. En wat doet u kennen wat de
nacht der maat is? De nacht der maat is beter dan duizend maanden. In haar
dalen neder de engelen en de Geest met verlof van hun Heer, krachtens elke
bestiering. Heil is zij tot de opgang van de dageraad (Koran 97). En
verder: H.M. Bij de duidelijk sprekende Schrift; Wij hebben haar neergezonden
in een gezegende nacht. Wij brachten een waarschuwing; daarin worden alle wijze
bestieringen uiteengezet (Koran 44:1-4).
En verder: Indien gij gelovig zijt in God en wat Wij nedergezonden
hebben op Onze dienaar op de dag der Onderscheiding, de dag waarop de beide
menigten samenstieten (Koran 8:41). In het laatste vers gaat het over de
ontmoeting van Gods gezant met de polytheïsten in Badr, een dorpje vlakbij
Medina. Aboe Dja'far Mohammad bin Ali bin al Hoesain vertelde mij dat Gods
gezant deze ontmoeting met de polystheïsten in Badr had op de morgen van
vrijdag de 17e Ramadan. De openbaring kwam toen volledig tot Gods gezant en hij
geloofde in Hem en in Zijn boodschap. Hij ontving deze uit vrije wil en nam
de gevolgen op zich, of de mensen er nu met graagte of in woede naar zouden
luisteren. Het profeetschap is een zware last. Alleen sterke en vastberaden
gezanten kunnen dit verdragen met Gods hulp en genade, vanwege de tegenstand
die zij ontmoeten van de kant van de mensen bij het overbrengen van Gods boodschap.
De profeet volbracht Gods opdracht ondanks de tegenstand en de slechte
behandeling van diegenen die hij ontmoette.[1]
In dit
vroegste commentaar worden twee gebeurtenissen uit de maand Ramadan verbonden.
Allereerst de neerdaling van de Koran in de maand Ramadan bij het begin van
Mohammeds openbaring in of vlakbij Mekka rond het jaar 610. Traditioneel worden
hieraan de data van de 21e, 23e, 25e, 27e of 29e Ramadan verbonden. De
tweede gebeurtenis heeft betrekking op een gevecht, dat plaats vond vlakbij
het plaatsje Badr. Deze slag bij Badr vond plaats in het 2e jaar na de Hidjra,
in maart 624, een kleine vijftien jaar na het begin van de openbaring aan
Mohammed. Tijdens de veldslag bij Badr (een kleine stad met een waterbron, ten
zuidwesten van Medina, bij de kruising met de grote noord-zuid-karavaanweg)
werd een relatief groot leger van Mekkanen, tussen de 700 en 950 man, verslagen
door de 300 tot 350 man van Mohammed. Volgens de overlevering vond de slag
bij Badr plaats op een van de latere oneven nachten van Ramadan: 17, 19 of 21.
Er waren tussen de 45 en 70 slachtoffers aan de kant de Mekkanen en maar zeer
weinig aan de zijde van Medina en Mohammed. Er was ook een rijke buit van de
karavanen, die achtergelaten moesten worden door de vluchtende Mekkanen. De
verwijzing naar Badr, keerpunt in de geschiedenis van `Mohammed als politicus'
is natuurlijk vooral ook bedoeld om een aspect te verheerlijken van de nacht
die ieder jaar nog in de maand Ramadan wordt gevierd als de nacht van kadr.
In 8:41 wordt gesproken van `de dag der Onderscheiding': die titel Onderscheiding
(furqan) wordt in de context wel gezien als de `duidelijke overwinning
van de islamitische troepen op de ongelovigen', maar Onderscheiding of Furqan
wordt ook algemeen als een titel voor de Koran genomen. De Koran maakt
namelijk het onderscheid tussen goed en kwaad, waarheid en leugen. Op deze
manier weet deze vroege exegese een keerpunt uit de Mekkaanse Mohammed te verbinden
met een keerpunt van de Medina-Mohammed en aan beiden de Koran te verbinden.
Er is een overlevering, dat de engel Gabriël iedere
maand Ramadan met de profeet Mohammed een `herhalingsoefening' deed voor wat
betreft de reeds in detail geopenbaarde delen van de Koran. In de Ramadan voorafgaande
aan Mohammeds dood repeteerde Gabriël de Koran tweemaal met de profeet, die
daarop wel kon vermoeden dat zijn zending voorbij zou zijn. Dit werd voor
moslims de reden om in de maand Ramadan de Koran in zijn geheel te reciteren.
Ieder jaar nog
is de avond een heilige nacht, ook al is er verschil van mening in de moslimwereld
over de feitelijke datum. In de westelijke landen, vooral het Midden-Oosten,
kiest men meestal ergens tussen 21e en 29e, terwijl in de oostelijke landen
als Indonesië de 17e de voorkeur heeft.[2]
Maar overal is er wel het volksgeloof dat een gebed gedurende deze nacht (en
liefst natuurlijk de hele nacht door tot aan de dageraad, dat gezegende moment
van vrede volgens vers 5) evenveel waarde heeft als heel veel andere gebeden,
ja zelfs zoveel als duizend maanden, (dat is dus ruim 83 jaar lang) in gebed
verzonken zijn.
Als een goede
reformist stelt Moh. `Abduh zijn vragen bij deze berekening van verdiensten.
Hij wijst vooral op de unieke gebeurtenis van het neerzenden van de Koran die
eenmaal plaats vond. In één adem gaat hij ook in tegen het volksgeloof aan de
nacht van de 15e Sja'ban. Vele mensen brengen die nacht (in de maand
voorafgaande aan de maand Ramadan) in gebed door vanwege het geloof, dat in die
nacht het lot voor het hele volgende jaar wordt vastgesteld, onder meer wie er
dan zal sterven.[3] Eenzelfde afwijzing van
bijgeloof verbonden aan deze bijzondere nacht van Ramadan vinden we bij de moderne
Indonesiër Quraish Shihab.[4] In het volksgeloof wordt
de heilige nacht van Ramadan ook wel gezien als de nacht waarin God alle
beslissingen zou nemen voor het volgende jaar. Veel moderne exegeten strijden
ertegen. Maar het bijzondere geloof, zowel aan de 15e van Sja'ban als aan de
17e of 21e en dergelijke van Ramadan blijft toch sterk in vele streken van de
islamitische wereld.
De sji'itisch
georiënteerde Mahmoud Ayoub ziet in de soera twee thema's: de neerzending van
de Koran én de `neerdaling van de engelen in deze nacht om de bevelen van hun Heer
te volvoeren'. Daarom geeft hij ook als vertaling Determination en
lijkt hij vooral in te spelen op het geloof dat in deze nacht het besluit (over
de zaken van het komende jaar?) door God wordt genomen.
De meeste commentaren beschouwen de soera als geopenbaard
als de 24e, dus toen de serie openbaringen in Mekka al enige tijd aan de gang
was. Er zijn er ook die de verbinding met Badr zo belangrijk vinden, dat deze
soera als een Medina-openbaring wordt beschouwd.[5]
Het woord kadr
wordt door Kramers vertaald als `maat,' door Leemhuis als beslissing, door
Siregar (ICCN) als `waardevolle' in verbinding met de term `waardevolle
nacht.' Soedewo heeft als vertaling voor de titel van de soera: Majesteit,
maar in de verzen 1-3 vertaalt hij kadr met grootsche (nacht).
Een noot bij vers 5 geeft ook het karakter van die nacht aan: `Vrede! die
duurt tot het aanbreken van den morgen.' Al in de vertaling van de titel vinden
we dus een verscheidenheid aan interpretaties. De vertaling maat, zoals
we die bij Kramers vinden, is gekozen omdat het werkwoord ook de betekenis
heeft van `meten', bepalen: in de letterlijke zin van afpalen, maar ook van
voorbestemmen. Takdir wordt dan ook voor Gods voorbestemming gebruikt.
De maand
Ramadan is er een van verzoening en vrede. Dat was al het geval in het
pre-islamitische Arabië, als rond de Ka'ba een wapenstilstand gold tussen de
elkaar zo vaak beoorlogende stammen. Dat is nog zo. De Surinaamse Yvonne
Towikromo deed in 1993 en 1994 in Nederland onderzoek naar islamitische
organisaties met een Javaans-Surinaamse achtergrond. Zij koos voor haar veldonderzoek
de maand Ramadan. Dat bleek een probleem: `Alle geïnterviewden wilden tijdens
de Ramadan niet praten over de islam zoals de onderzoekster dat voor ogen
had. Over de islam mocht tijdens de Ramadan zeker wel gepraat worden, maar
slechts in sacrale zin en niet met betrekking tot aardse beslommeringen zoals
de wetenschap dat is, volgens de respondenten.'[6]
1. Wij hebben hem neergezonden: de geleerden
hebben twee betekenissen voorgesteld: mogelijk wordt hier op de neerdaling
van de gehele Koran gezinspeeld. Dan zou het gaan om de neerdaling vanuit de
zevende hemel, vlakbij de Godheid zelf, naar de laagste hemel en wel als
voorbereiding voor het optreden van Mohammed als profeet. De passage kan ook
duiden op een beperkter neerzenden, namelijk van alleen de eerste openbaring
(volgens de meeste commentaren was dit soera 96:1-5, hierboven).
Bij dit alles
moeten wij bedenken, dat de latere islamitische theologie lange tijd gestreden
heeft over het karakter van de Koran: geschapen of niet. Uiteindelijk heeft de
leer van de ongeschapen Koran gewonnen. De Koran komt dus niet voor onder de
schepselen, maar is eeuwig bij of naast God. Sommigen zeggen dan ook dat de
Koran vanaf het begin verbleef in de mysterieuze lauh al-mahfoez, `het
welbewaarde tablet' (zie hierboven blz. 67 bij 85:22, aldaar vertaald als `de
beschermde tafel'). Vanaf deze eeuwige bewaarplaats zou de Koran in de gezegende
nacht-van-de-kadr naar Mohammed zijn gebracht en deze soera zou dus als
hoofdinhoud hebben, dat aan het begin van Mohammeds zending, tijdens die
nacht, het proces begonnen is om de Koran aan de mensheid bekend te maken.
4. De engelen en de Geest: de meeste commentaren
vereenzelvigen de Geest met de engel Gabriël, de engel die de openbaring aan
Mohammed bracht en dus de belangrijkste bemiddelaar tussen God en Mohammed.
Als elders de term heilige Geest wordt gebruikt, wordt daar ook hetzelfde onder
verstaan. De Geest komt vooral in de Medina-soera's voor. In de serie van
korte, laatste soera's komt de Geest verder alleen ook nog voor in 78:38,
hierboven al van commentaar voorzien.
Minder uitleg
vinden we over de `engelen'. `Abduh gaat van het standpunt uit, dat wij niet
meer moeten vragen dan de Koran ons geeft. Dat moet ons voldoende zijn. De
Geest is één van de engelen. Zij zijn zichtbaar dank zij Gods bijzondere
toestemming. Zij, en met name dus de engel Gabriël, moeten bemiddelen bij de
openbaring van de Koran.
Vers 97:4
heeft veel overeenkomst met 16:2 Hij doet de engelen neerdalen met de Geest
krachtens zijn beschikking over wie Hij wil van zijn dienaren: Geeft
waarschuwing dat er geen god is dan Ik, zo vreest mij dan. Het is maar een
van die vele voorbeelden, waaruit de samenhang van de boodschap van de Koran
blijkt.[7]
Het Arabische amr (`bevel' of `beschikking') wordt dan wel gezien in de
lijn van het Griekse logos (gebruikt in Joh. 1: In den beginne was
het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God).[8]
Een christelijke context?: We zijn bij soera 90 de Nijmeegse hoogleraar Jan Peters
al tegengekomen als iemand die de moderne methoden van bijbelexegese ook
vaardig kan toepassen op de islamitische schrift.[9]
Voor soera 97 heeft hij een voorstel van interpretatie gedaan, dat nog heel
wat ingrijpender is dan zijn exegese van soera 90. Bij eerste lezing van soera
97 valt meteen op dat vers 4 aanzienlijk langer is dan de overige vier
verzen. Deze eigenaardigheid en de onzekerheid over wat er precies bedoeld
is met hem in vers 1, hebben Peters ertoe gebracht om een heel eigen
verklaring voor te stellen.
Allereerst dat
lange vers 4 (23 lettergrepen, tegenover 12 of 11 voor de andere verzen).
Blachère lost dit op door het hele vers als later ingeschoven te verklaren.
Peters suggereert als oplossing om een deel (...de engelen... met verlof van
hun Heer) als toevoeging te beschouwen en dus weg te laten. Daarnaast
geeft Peters een andere lezing van het laatste woord: hij leest mri'in
(`man') in plaats van het gewone amrin (`dictaat'). Deze andere lezing
is ook in oude teksten als mogelijkheid overgeleverd.[10]
Blijft over: In haar daalde de Geest neer zonder enige man. In samenhang
met Koran 19:17-21, waar de Geest tot Maria wordt gezonden om haar te
verklaren dat zij als maagd een kind zal baren, wordt dan ook hier die betekenis
aangenomen. In haar wordt dan niet verbonden met de nacht, maar met de
maagd Maria. Wie of wat werd er dan gezonden in vers 1? Peters denkt hier ook
aan de Geest.
Een moeilijk
woord blijft kadr, door Kramers vertaald als `maat' omdat het nu eenmaal
afgeleid is van een werkwoord voor `de maat nemen'. Peters denkt hier aan de
bijbelse notie van `de volheid der tijden', tot viermaal toe vermeld in de
eerste twee hoofdstukken van het Lukas-evangelie (1:57; 2:6, 21 en 22).
Peters wijst
er ook op dat in vers 2 de uitdrukking van verbazing wordt gebruikt: en wat
doet u kennen? Deze uitdrukking komt 13 maal in de Koran voor, en gaat dan
steeds over bijzondere kennis aan God voorbehouden, nu bij wijze van
uitzondering (ook) aan Mohammed meegedeeld. Het feit dat Mohammed alleen
zulke feiten kent, moet een bewijs zijn voor zijn profeetschap. Daarom komt
die uitdrukking alleen voor in de Koran-passages uit de eerste Mekkaanse tijd,
toen dit profeetschap in kleine kring bevestigd moest worden. Peters volgt
hier ten dele de omstreden en eigenaardige theorieën van de Duitse geleerde G.
Lüling, die in 1974 een boek publiceerde, waarin hij in de Koran een groot
aantal oude christelijke hymnen meende terugte vinden.[11]
Deze soera zou oorspronkelijk een lofzang op de annunciatie zijn geweest, op
de boodschap van Gabriël aan Maria, met als inhoud de aankondiging van Jezus'
geboorte. In een latere tijd zou deze gebruikt zijn om openbaring in het
algemeen en de islamitische openbaring in het bijzonder te beschrijven.
Hoe men deze
soera ook interpreteert, er komen in ieder geval kernwoorden in voor die
spreken over het beginsel van de openbaring: neerzenden via engelen en Geest,
waarbij een eeuwig Woord of bevel van God tot ons gekomen is. En dat in een
nacht, die ook in de latere islamitische beleving veel gelijkenis is gaan
vertonen met de Kerstnacht voor de Christenen: de herdenking van die gebeurtenis
van zo lang geleden, waarin het Goddelijke tot en in de mens is gekomen;
waarbij dat neerzenden weer opnieuw gebeurt.
[1] Guillaume, The Life of
Muhammed, 155.
[2]M. Quraish Shihab, Tafsir atas
Surat-surat Pendek, 721.
[3]Zie ook bladzijde 15 en de aantekening over de Sidra-boom
bij 53:13-18; ook Begrip, Moslims-Christenen (April 1992), 19-20.
[4]Shihab, op. cit., 725.
[5]Quraish Shihab, op. cit.,
715.
[6]Yvonne Towikromo, De Islam van de Javaanse Surinamers,
Den Haag: Amrit, 1997:11.
[7]Bij de vertaling van 16:2 koos Kramers voor beschikking,
waar hij in 97:4 met bestiering vertaalt.
[8]Zie de noot van Paret bij 2:109;
ook Thomas J. O'Shaughnessy SJ, The Development of the Meaning of Spirit in
the Koran, Roma: Pont. Institutum Orientalium Studiorum, 1953 en IDEM,
`God's Throne and the Biblical Symbolism of the Qur'an', Numen 20
(1973), 202-221 en J.M.S. Baljon, `The Amr of God in the Koran', Acta
Orientalia, 23 (1958), 7-18.
[9]Voor het volgende: J. Peters, `In
the Fullness of Time. An exegetical analysis of S_ra 97 of the Qur'_n', in: Alter
Orient und Altes Testament 211 (1982), 389-409 (Festschrift J. van der
Ploeg).
[10]Jeffery, Materials for the
History of the Text of the Qur'an, 192, 208 en 275.
[11]G. Lüling, Über den Ur-Qur'_n. Ansätze zur
Rekonstruktion vorislamischer christlicher Strophenlieder im Qur'_n,
Erlangen, 1974. Zie hiervoor ook bij soera 96.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten