Afgelopen woensdagavond, 25 november, speelde Holland Baroque in kleine bezetting de Kunst der Fuge van J.S. Bach. Een soort pianokwintet: vier strijkers, plus klavecimbel. Zoiets dus als de bezetting van het Forrellenkwintet van Schubert. Naast onze twee nichtjes, Tineke en Judith Steenbrink, waren het een kernlid Esther van Eijk op de altiool, Nadine Henrichs, viool,en een krachtige sterke spelende cellist, Tomasz Pokrzywinski. De muziek is veel meditatiever, verstilder vaak dan het Forellenkwintet, en klavecimbel ook minder sterk aanwezig dan een vleugel: dus in een prachtige setting van de Lutherse Kerk in Utrecht zaten we in een grote kring om de vijf heen.
Na afloop maakte iemand nog een foto van uitvoerders en publiek.
Thuis gekomen zetten ik de CD op van Glen Gould: in de stille passages ook mooi, maar erg agressief bijna in de snellere delen, waar het hier ook meditatief mooi bleef. Mooiste vond ik het tweestemmige aria-achtige duet van Judith op de viool met een Tineke die eenstemmig op het klavecimbel speelde. Meer hoet niet.
Ik merkte dat ik steeds één stem volgde. Die muziek is zo dat je bijna automatisch een stem eruit als belangrijkste eruit haalt, en de rest maar een beetje laat meeklinken, zoals je in een café gesprek uit alle geluiden er eentje als belangrijkste uitpikt. Dank je wel, Holland Baroque.
vrijdag 27 november 2015
zondag 22 november 2015
De Judas van Amos Oz, en andere profeten bij Anton Wessels
Amos Oz was vorige week bij een TV programma en daarom las ik zijn recente boek Judas. Het is een goed leesbaar boek met heel verschillende verhaallijnen. Een jonge student, in verwarring vanwege een verliefdheid die afbrak, gaat niet verder met een project over 'Joodse opvattingen over Jezus', maar wordt een mantelzorger voor een oude en gehandicapte sociale denker, die in nauw verband stond met Sjealtiël Abarnabel, tegenstander van een joodse staat en voorstander van samengaan met Arabieren, tegenstander van David ben Goerion. Als haat en oorlog het begin is van een joodse aanwezigheid, dan wordt het nooit vrede met de omgeving.
Dat zijn de twee belangrijkste verhaallijlen (of debatten) in het boek. Daartussen loopt nog een romantische lijn van een verhouding tussen een dochter van Abarnabel en de student. Is zij de figuur op de omslag? Wie zou het anders moeten zijn? Omslag is al een raadsel en veel in het boek ook.
De Jezus-vraag wordt uiteindelijk een vrij onderzoek naar Judas: de enige die vrijwel gelijktijdig met Jezus stierf, wilde sterven. Hij wordt hier gesuggereerd als de man die de dood van Jezus orchestreerde. Jezus had niets met Jeruzalem, wilde er niet komen, maar Judas, geschilderd als vertrouwd met priesters, waarschijnlijk iemand binnen dat circuit, wilde Jezus daar juist wel hebben, tot zuivering en redding.
Maar als Abarbanel was hij een verrader, zoals zoveel mensen die compromissen sluiten. (317-321)
Hoofsstuk 47 (331-347) is een emotionele Judas die bij het sterven van Jezus op het kruis is en zich dan ophangt aan de vijgeboom die Jezus enkele dagen eerder heeft vervloekt: heel veel bijbelgegevens in een fantastische nieuwe contaxt zonder enige historische basis. Steeds is Jezus wel een man die praxchtige wonderen doet en een zeer sympathieke warme en liefdevolle leer verkondigt. Wat zou er trouwens gebeurd zijn als de Joden hem wel hadden geaccepteerd als vernieuwer? Zou het Jodendom dan een echt grote wereldgodsdienst zijn geweest?
Mooi voorbeeld van deze fictie over Judas op 188-18: 'Uiteindelijk verrichtte de charlaten uit Galilea al zijn provinciaalse wonderen in afgelegen plaatsen, voor de ogen van een publiek van onwetende boeren die gemakkelijk in allerlei toverkunsten en hekserij en goocheltrucs geloofden. Judas Iskariot trok daarom vodden aan, liep naar Galilea, zocht en vond Jezus en zijn gezelschap en sloot zich bij hen aan. Al snel lukte het hem om vriendschap te sluiten met de mensen van de sekte, een groep mensen in gescheurde en versleten kleren die achter hun profeet aan van dorp tot dorp liepen. Judas raakte ook heel goed bevriend met Jezus zelf. Door zijn helder verstand en doordat hij zich voordeed als een vurige gelovige stond hij Jezus als gauw zeer na, werd hij zijn vertrouwensman ... de enige van hen die niet uit Galilea kwam en geen arme boer of visser was.'
Het boek hangt van dramatische en suggestieve debatten aaneen, vooral over de aard en oorsprong van de joodse staat die er eigenlijk niet had moeten komen, nu een wangedrocht is. maar hoe dan anders? Amos Oz schildert eerder een eeuwenlang probleem, nu in een acute moderne setting dan hij oplossingen wil geven. De student Sjmoeël Asj praat eindeloos met de teleurgestelde seculiere oude heer, socialist Gersjom Wald, maar veel meer dan een probleemstelling komt er niet.
Ik las (of liever/beter 'ik keek het totnutoe alleen in') nog een ander boek van/over een oude heer: Anton Wessels over Joden, christenen en moslims. Veel bijbelteksten, hernomen in een andere setting in de Koran, maar vaak met een continuë boodschap. Dat terwijl jonge moslims in Parijs en Brussel de wapens ter hand nemen en laten schieten. De verzen en woorden halen dan weinig uit. Dus wat mogen die mooie historische en geleerde uitlegkundige betogen over oude verhalen nog doen? We zijn er in de jaren 1960 mee begonnen: de mooie parallellen tussen Bijbel en Koran, maar is het te gekunsteld, te gemakkelijk, te zeer gebaseerd op oude teksten en niet op moderne ervaringen? Amoz Oz beschrijft in ieder geval de moderne problemen goed en kan ze in zijn spel met Jezus en Judas niet oplossen. Bij Wessels bekruipt mij het gevoel dat er een eindeloos debat plaats vindt als van Abarbanel en Gersjom Wald, dat het daarbij, helaas, voorlopig blijft. Bij dromen van mooie idealen, waarbij de dromer uiteindelijk zelfs als een verrader wordt beschouwd.
En verder: we weten allemaal wel dat de religieuze ideeën maar een kleine rol spelen in de verhouding tussen de diverse groepen. Mangunwijaya zuchtte over Indonesië dat er 'teveel religie in het land was en dat zoveel maar te gemakkelijk religieus werd geïnterpreteerd'. Dan maar minder religie dus?
Dat zijn de twee belangrijkste verhaallijlen (of debatten) in het boek. Daartussen loopt nog een romantische lijn van een verhouding tussen een dochter van Abarnabel en de student. Is zij de figuur op de omslag? Wie zou het anders moeten zijn? Omslag is al een raadsel en veel in het boek ook.
De Jezus-vraag wordt uiteindelijk een vrij onderzoek naar Judas: de enige die vrijwel gelijktijdig met Jezus stierf, wilde sterven. Hij wordt hier gesuggereerd als de man die de dood van Jezus orchestreerde. Jezus had niets met Jeruzalem, wilde er niet komen, maar Judas, geschilderd als vertrouwd met priesters, waarschijnlijk iemand binnen dat circuit, wilde Jezus daar juist wel hebben, tot zuivering en redding.
Maar als Abarbanel was hij een verrader, zoals zoveel mensen die compromissen sluiten. (317-321)
Hoofsstuk 47 (331-347) is een emotionele Judas die bij het sterven van Jezus op het kruis is en zich dan ophangt aan de vijgeboom die Jezus enkele dagen eerder heeft vervloekt: heel veel bijbelgegevens in een fantastische nieuwe contaxt zonder enige historische basis. Steeds is Jezus wel een man die praxchtige wonderen doet en een zeer sympathieke warme en liefdevolle leer verkondigt. Wat zou er trouwens gebeurd zijn als de Joden hem wel hadden geaccepteerd als vernieuwer? Zou het Jodendom dan een echt grote wereldgodsdienst zijn geweest?
Mooi voorbeeld van deze fictie over Judas op 188-18: 'Uiteindelijk verrichtte de charlaten uit Galilea al zijn provinciaalse wonderen in afgelegen plaatsen, voor de ogen van een publiek van onwetende boeren die gemakkelijk in allerlei toverkunsten en hekserij en goocheltrucs geloofden. Judas Iskariot trok daarom vodden aan, liep naar Galilea, zocht en vond Jezus en zijn gezelschap en sloot zich bij hen aan. Al snel lukte het hem om vriendschap te sluiten met de mensen van de sekte, een groep mensen in gescheurde en versleten kleren die achter hun profeet aan van dorp tot dorp liepen. Judas raakte ook heel goed bevriend met Jezus zelf. Door zijn helder verstand en doordat hij zich voordeed als een vurige gelovige stond hij Jezus als gauw zeer na, werd hij zijn vertrouwensman ... de enige van hen die niet uit Galilea kwam en geen arme boer of visser was.'
Het boek hangt van dramatische en suggestieve debatten aaneen, vooral over de aard en oorsprong van de joodse staat die er eigenlijk niet had moeten komen, nu een wangedrocht is. maar hoe dan anders? Amos Oz schildert eerder een eeuwenlang probleem, nu in een acute moderne setting dan hij oplossingen wil geven. De student Sjmoeël Asj praat eindeloos met de teleurgestelde seculiere oude heer, socialist Gersjom Wald, maar veel meer dan een probleemstelling komt er niet.
Ik las (of liever/beter 'ik keek het totnutoe alleen in') nog een ander boek van/over een oude heer: Anton Wessels over Joden, christenen en moslims. Veel bijbelteksten, hernomen in een andere setting in de Koran, maar vaak met een continuë boodschap. Dat terwijl jonge moslims in Parijs en Brussel de wapens ter hand nemen en laten schieten. De verzen en woorden halen dan weinig uit. Dus wat mogen die mooie historische en geleerde uitlegkundige betogen over oude verhalen nog doen? We zijn er in de jaren 1960 mee begonnen: de mooie parallellen tussen Bijbel en Koran, maar is het te gekunsteld, te gemakkelijk, te zeer gebaseerd op oude teksten en niet op moderne ervaringen? Amoz Oz beschrijft in ieder geval de moderne problemen goed en kan ze in zijn spel met Jezus en Judas niet oplossen. Bij Wessels bekruipt mij het gevoel dat er een eindeloos debat plaats vindt als van Abarbanel en Gersjom Wald, dat het daarbij, helaas, voorlopig blijft. Bij dromen van mooie idealen, waarbij de dromer uiteindelijk zelfs als een verrader wordt beschouwd.
En verder: we weten allemaal wel dat de religieuze ideeën maar een kleine rol spelen in de verhouding tussen de diverse groepen. Mangunwijaya zuchtte over Indonesië dat er 'teveel religie in het land was en dat zoveel maar te gemakkelijk religieus werd geïnterpreteerd'. Dan maar minder religie dus?
vrijdag 13 november 2015
Ruzie om de verpakking: lectoraat etnisch divers ondernemen
In deze tijden van Sinterklaas en aankomende Kerst krijg je bij veel winkels
de vraag: is het een kadootje? En moet er dus kado-papier om heen? Dat doen ze
automatisch in de boekhandel, bij de geurtjes van Rituals en de duurdere
shampoo, douchegel en dergelijke. Het zorgt wel voor langere rijen in de
winkels. En die studenten die zijn ingehuurd om op zaterdag de kassa te
bedienen zijn er ook nog niet eens handig in!
Een wat eigenaardige ruzie over een ander soort verpakking maken we in deze tijd ook mee. We spreken over het cadeau dat de Nederlands-Turkse ondernemersvereniging HOGIAF heeft gegeven aan de Hogeschool INHolland. Het gaat om een bijzondere lectoraat dat (voor 33%) wordt betaald door de Turkse ondernemers. Bijzondere leerstoelen en lectoraten bij universiteiten en hogescholen zijn er vele. Een onderzoek door de Volkskrant uit 2012 meldt dat er van de 5.617 universitaire hoogleraren bijna 20% bijzondere hoogleraren zijn. Bij de hogescholen zijn de lectoren de topdocenten. Daaronder is ook een aantal dat voor 20-40% wordt betaald door externe fondsen.
Externe fondsen hebben belang bij goed onderzoek en onderwijs naar hun specifieke doelstellingen. Die zijn zeer gevarieerd. Oxfam-Novib, maar ook de Rabobank zijn sponsors van leerstoelen. En de medicijnenindustrie. Ook de Unie van Baptisten en de Gereformeerde Bond waren in mijn Utrechtse tijd sponsors van bijzondere leerstoelen aan de universiteit Utrecht.
De sultan van Oman steunt sinds begin 2008 de bijzondere Leidse leerstoel van Maurits Berger als Hoogleraar Islam in de Westerse Wereld. Diezelfde sultan financiert overigens ook een leerstoel watermanagement (Prof. Schotting) in Utrecht. De donor krijgt naamsbekendheid, extra aandacht voor het eigen belang, inbedding in een academische setting. Maar de donor moet beloven van de inhoud van het vak af te blijven, daarvoor is academische vrijheid heilig. En ook bij de benoeming van de persoon zelf heeft de universiteit of hogeschool het recht van spreken. Deze docenten worden op eenzelfde manier beoordeeld op hun functioneren als anderen. De universiteit krijgt door deze constructies extra geld en kan ook aan zijn maatschappelijke opdracht makkelijker invulling geven. Voor kleinere faculteiten of vakgroepen is het bovendien zo goedkoop om iemand hoogleraar te maken en promotierecht te geven.
Maar nu kwam onlangs SP kamerlid Sadet Karabulut in opstand tegen het HOGIAF Bijzonder Lectoraat over etnisch diverse ondernemen in Den Haag (voor Gürkan Celik). Zij nam de beproefde weg. NRC journalist Andreas Kouwenhoven schreef er op haar aanwijzing een artikeltje over in NRC (30 okt) en daarop kwamen er van haar op 10 november kamervragen: of er in Nederland geen scheiding is van kerk en staat? Of de 'diep-religieuze en omstreden' Gülen-beweging wel binnen het Nederlandse onderwijssysteem geduld kan worden'. Ik dachte: als de Gereformeerde Bond een hoogleraar mag sponsoren waarom, de Gülen-mensen dan niet? Als je internationaal zaken doet, kom je andere mensen dan Nederlanders tegen. Bij de bespreking onlangs van twee boeken over Gülen bleek onlangs ook al dat de Amerikanen zoveel meer religie in het openbare leven stoppen dan momenteel veelal in het sterk seculiere Nederland gebeurt. En hoe als je zaken doet met Turkije? Daar is religieuze stellingname ook een vanzelfsprekende, zij het ook wel gevoelige positie waarmee men rekening houdt. Religie is in Nederland niet verboden, integendeel, het is nog steeds relevant voor veel zaken. En vooral bij internationale betrekkingen zouden wij er goed aan doen te beseffen dat het seculiere West-Europa wereldwijd een grote uitzondering is.
INHolland kreeg van HOGIAF een cadeau, dat het graag heeft geaccepteerd, want wie kan ons beter voorlichten over internationaal zaken doen dan Nederlanders die deze andere culturen helemaal kennen? INHolland kreeg een cadeau in een mooie verpakking. HOGIAF heeft namelijk een Gülen-achtergrond, wat dat ook moge betekenen. Hier past niet eens het spreekwoord dat je een 'gegeven paard niet in de bek mag kijken'. In dit geval mag het zeker wel en levert het alleen voordeel op. Behalve in geval bij de echte querulanten en angsthazen.
De verpakking van dit cadeau of bijzonder lectoraat is de spiritualiteit van de Turkse meester Fethullah Gülen. Dat is een persoon die prediker, sociaal activist en mystiek leider-op-afstand is. Hij heeft geen echte organisatie opgericht, maar een veelvoud van initiatieven komt wel uit zijn inspiratie voort. Daar horen discussie-centra bij. Het Nederlandse Platform INS in Rotterdam stelt dat ook onomwonden in zijn website: “INS put haar inspiratie onder andere uit de inzichten van M. Fethullah Gülen, een vooraanstaand islamitisch geleerde en filantroop. Gülen poogt moderniteit en authenticiteit, en spiritualiteit en wetenschap met elkaar te verzoenen. In deze hoedanigheid is hij een van de invloedrijkste hedendaagse leiders met een vreedzaam geluid, die zich inzet voor maatschappelijke en spirituele vernieuwing.” Andere organisaties, zoals bijvoorbeeld HOGIAF zijn wat zuinig met het noemen van Gülen. Dat is misschien onverstandig. Je kunt er beter maar eerst zelf over beginnen, op een trotse manier. Je hoeft je nergens over te schamen als je hem tot voorbeeld neemt. Dat is ook beter dan te wachten totdat anderen erover beginnen, want dan wordt het gezeur, onwaarheid en laster. Nu kwam er een probleem van SPer Karabulut en moet INHolland zich, ietwat onhandig dus, met de nieuwe lector gaan verdedigen. Maar dat zal wel gaan lukken. Het is meteen al een mooi voorbeeld van intercultureel uitwisseling doen.
Een wat eigenaardige ruzie over een ander soort verpakking maken we in deze tijd ook mee. We spreken over het cadeau dat de Nederlands-Turkse ondernemersvereniging HOGIAF heeft gegeven aan de Hogeschool INHolland. Het gaat om een bijzondere lectoraat dat (voor 33%) wordt betaald door de Turkse ondernemers. Bijzondere leerstoelen en lectoraten bij universiteiten en hogescholen zijn er vele. Een onderzoek door de Volkskrant uit 2012 meldt dat er van de 5.617 universitaire hoogleraren bijna 20% bijzondere hoogleraren zijn. Bij de hogescholen zijn de lectoren de topdocenten. Daaronder is ook een aantal dat voor 20-40% wordt betaald door externe fondsen.
Externe fondsen hebben belang bij goed onderzoek en onderwijs naar hun specifieke doelstellingen. Die zijn zeer gevarieerd. Oxfam-Novib, maar ook de Rabobank zijn sponsors van leerstoelen. En de medicijnenindustrie. Ook de Unie van Baptisten en de Gereformeerde Bond waren in mijn Utrechtse tijd sponsors van bijzondere leerstoelen aan de universiteit Utrecht.
De sultan van Oman steunt sinds begin 2008 de bijzondere Leidse leerstoel van Maurits Berger als Hoogleraar Islam in de Westerse Wereld. Diezelfde sultan financiert overigens ook een leerstoel watermanagement (Prof. Schotting) in Utrecht. De donor krijgt naamsbekendheid, extra aandacht voor het eigen belang, inbedding in een academische setting. Maar de donor moet beloven van de inhoud van het vak af te blijven, daarvoor is academische vrijheid heilig. En ook bij de benoeming van de persoon zelf heeft de universiteit of hogeschool het recht van spreken. Deze docenten worden op eenzelfde manier beoordeeld op hun functioneren als anderen. De universiteit krijgt door deze constructies extra geld en kan ook aan zijn maatschappelijke opdracht makkelijker invulling geven. Voor kleinere faculteiten of vakgroepen is het bovendien zo goedkoop om iemand hoogleraar te maken en promotierecht te geven.
Maar nu kwam onlangs SP kamerlid Sadet Karabulut in opstand tegen het HOGIAF Bijzonder Lectoraat over etnisch diverse ondernemen in Den Haag (voor Gürkan Celik). Zij nam de beproefde weg. NRC journalist Andreas Kouwenhoven schreef er op haar aanwijzing een artikeltje over in NRC (30 okt) en daarop kwamen er van haar op 10 november kamervragen: of er in Nederland geen scheiding is van kerk en staat? Of de 'diep-religieuze en omstreden' Gülen-beweging wel binnen het Nederlandse onderwijssysteem geduld kan worden'. Ik dachte: als de Gereformeerde Bond een hoogleraar mag sponsoren waarom, de Gülen-mensen dan niet? Als je internationaal zaken doet, kom je andere mensen dan Nederlanders tegen. Bij de bespreking onlangs van twee boeken over Gülen bleek onlangs ook al dat de Amerikanen zoveel meer religie in het openbare leven stoppen dan momenteel veelal in het sterk seculiere Nederland gebeurt. En hoe als je zaken doet met Turkije? Daar is religieuze stellingname ook een vanzelfsprekende, zij het ook wel gevoelige positie waarmee men rekening houdt. Religie is in Nederland niet verboden, integendeel, het is nog steeds relevant voor veel zaken. En vooral bij internationale betrekkingen zouden wij er goed aan doen te beseffen dat het seculiere West-Europa wereldwijd een grote uitzondering is.
INHolland kreeg van HOGIAF een cadeau, dat het graag heeft geaccepteerd, want wie kan ons beter voorlichten over internationaal zaken doen dan Nederlanders die deze andere culturen helemaal kennen? INHolland kreeg een cadeau in een mooie verpakking. HOGIAF heeft namelijk een Gülen-achtergrond, wat dat ook moge betekenen. Hier past niet eens het spreekwoord dat je een 'gegeven paard niet in de bek mag kijken'. In dit geval mag het zeker wel en levert het alleen voordeel op. Behalve in geval bij de echte querulanten en angsthazen.
De verpakking van dit cadeau of bijzonder lectoraat is de spiritualiteit van de Turkse meester Fethullah Gülen. Dat is een persoon die prediker, sociaal activist en mystiek leider-op-afstand is. Hij heeft geen echte organisatie opgericht, maar een veelvoud van initiatieven komt wel uit zijn inspiratie voort. Daar horen discussie-centra bij. Het Nederlandse Platform INS in Rotterdam stelt dat ook onomwonden in zijn website: “INS put haar inspiratie onder andere uit de inzichten van M. Fethullah Gülen, een vooraanstaand islamitisch geleerde en filantroop. Gülen poogt moderniteit en authenticiteit, en spiritualiteit en wetenschap met elkaar te verzoenen. In deze hoedanigheid is hij een van de invloedrijkste hedendaagse leiders met een vreedzaam geluid, die zich inzet voor maatschappelijke en spirituele vernieuwing.” Andere organisaties, zoals bijvoorbeeld HOGIAF zijn wat zuinig met het noemen van Gülen. Dat is misschien onverstandig. Je kunt er beter maar eerst zelf over beginnen, op een trotse manier. Je hoeft je nergens over te schamen als je hem tot voorbeeld neemt. Dat is ook beter dan te wachten totdat anderen erover beginnen, want dan wordt het gezeur, onwaarheid en laster. Nu kwam er een probleem van SPer Karabulut en moet INHolland zich, ietwat onhandig dus, met de nieuwe lector gaan verdedigen. Maar dat zal wel gaan lukken. Het is meteen al een mooi voorbeeld van intercultureel uitwisseling doen.
zondag 8 november 2015
Een Europese Gülen in Rotterdam
Het Gülen boek onder redactie van Gürkan Celik, Johan Leman en mijzelf werd op 29 Oktober ten doop gehouden in een volle zaal van het Platform INS in Rotterdam. Volledige titel:
Gülen-inspired Hizmet in Europe. The Western Journey of a Turkish Muslim Movement, Brussel: Peter Lang, 311 blz.
Tegelijk werd een tweede boek gepresenteerd: Pim Valkenberg, Renewing Islam by Service. A Christian view of Fethullah Gülen and the Hizmet Movement, Washington DC, The Catholic University of America Press, 288 blz.
Pim preekt beter, ik zelf ben meer feitelijk en het was dus een mooie combinatie. De stijl van schrijven van Pim was ook persoonlijker. Hieronder volgt mijn recensie voor Begrip van zijn boek:
De vroegere redacteur van Begrip, Pim Valkenberg, doceerde in Utrecht en Nijmegen, en sinds 2006 in de Verenigde Staten. Hij is een man van meerdere werelden. In Nederland bestudeerde hij eerste de Middeleeuwse christelijke filosoof Thomas van Aquino, maar gaandeweg studeerde hij ook Arabisch en Turks en concentreert zich nu ook op de twee meest prominent moderne moslims van Turkije: Said Nursi en Fethullah Gülen. Hij schreef een levendig persoonlijk boek over de Hizmet-beweging die zijn oorsprong vindt in Gülen (hizmet betekent service of dienstvaardigheid). Het eerste hoofdstuk beschrijft zijn contacten in Nederland met Alper Alasağ (van Islam en Dialoog, nu bij Platform INS in Rotterdam), en ook de eerste reis naar Istanbul. Een tweede hoofdstuk geeft een politiek-ideologische geschiedenis van het moderne Turkije tussen de Ottomaanse erfenis en een (mogelijk) Europese toekomst. In hoofdstuk 3 krijgen we dan een biografie van Gülen, waarbij hij ook verteld over een reis naar Istanbul en Izmir in 2009, over de boekwinkels, de uitgeverij, en informatie haalt uit de interviews die hij daar kon krijgen. Maar Valkenberg wil niet alleen schrijven als historicus of socioloog vanuit verzameling van feiten over de beweging, hij wil ook een theologisch oordeel vormen. Daarvoor is het vierde hoofdstuk centraal. Daarin benadrukt hij dat Gülen als eerste bron de Koran heeft, daarnaast ook wel twee grote figuren uit het Turkse verleden: Jalaluddin Rumi, Said Nursi. Voor de Koran verwijst hij dan ook naar zijn eigen dissertatie over de filosoof Thomas Aquinas, die in zijn theologie heel sterk geworteld is in Bijbellezing. Dat werkt hij dan ook uit voor Gülen en de Koran. Het ‘zoeken van Gods welbehagen’ (riza-i İlahi) neemt hij als een van de kernbegrippen voor het levensideaal van Gülen. Het vijfde hoofdstuk gaat van de meer strikt religieuze toespraken van Gülen dan naar de sociale activiteiten van zijn volgelingen. Ook hier begint hij met persoonlijke ervaringen: een bezoek aan de Fatih-Universiteit in Istanbul. Alper Alasağ vergezelde hem en hielp hem bij het begrijpen van het moeilijker Turks. Heel bijzonder zijn de vele interviews met de oudste leerlingen van Gülen die hem vertelden hoe het rond 1965-1970 allemaal begon. Hij gaf ook een aanwijzing voor de manier om bij de inner circle van de beweging te komen. Dat gaat via het bijwonen van sohbet, de wekelijkse besprekingen van teksten van Gülen. Dat loopt via het stellen van vragen aan de (informele) leider. Op deze manier wordt een democratische en levendige studie gegarandeerd. (167-8). In het zesde hoofdstuk gaat Valkenberg in op de drie belangrijkste aspecten van de dienstvaardigheid: onderwijs, dialoog en filantropie. In het laatste hoofdstuk met de titel: ‘Godsdienstig leven en dienstbaarheid in christendom en islam’ wordt niet de tegenstelling, maar juist de gelijkenis en samenhang gezocht. Van Bernardus van Clairvaux, Teresa van Avila en Ignatius gaan we bijna moeiteloos over op Rumi, Said Nursi en Gülen, waarbij we vooral moeten kijken wat we van elkaar kunnen leren. De wenende prediker (Gülen) staat daar naast de met een doorboord hart kijkende Teresa. De laatste zin is dan: ‘Leden van de Hizmet Beweging kunnen niet alleen de godsdienst van de islam vernieuwen door hun dienstbaarheid aan de mensen als werk om God te behagen, zij kunnen ook christenen helpen om nieuwe wegen te vinden bij het vernieuwen van hun geloof.’ (256) Daar moet het bij interreligieuze contacten dus vooral over gaan.
Dat heb ik nog niet vaak gedaan: boeken signeren. We verkochten er 12 die avond. Niet slecht! We hadden er maar 15 in voorraad.
Er is een klein debat gaande of we moeten spreken van Gülen-beweging dan wel van Hizmet (omdat de persoon Gülen niet centraal moet staan, wel de dienstbaarheid). Maar lezend in de krant Zaman valt me dan weer op dat daar juist veel over de Gülen-Movement wordt gesproken en dat zijn toch de echte mensen.
Gülen-inspired Hizmet in Europe. The Western Journey of a Turkish Muslim Movement, Brussel: Peter Lang, 311 blz.
Tegelijk werd een tweede boek gepresenteerd: Pim Valkenberg, Renewing Islam by Service. A Christian view of Fethullah Gülen and the Hizmet Movement, Washington DC, The Catholic University of America Press, 288 blz.
Pim preekt beter, ik zelf ben meer feitelijk en het was dus een mooie combinatie. De stijl van schrijven van Pim was ook persoonlijker. Hieronder volgt mijn recensie voor Begrip van zijn boek:
De vroegere redacteur van Begrip, Pim Valkenberg, doceerde in Utrecht en Nijmegen, en sinds 2006 in de Verenigde Staten. Hij is een man van meerdere werelden. In Nederland bestudeerde hij eerste de Middeleeuwse christelijke filosoof Thomas van Aquino, maar gaandeweg studeerde hij ook Arabisch en Turks en concentreert zich nu ook op de twee meest prominent moderne moslims van Turkije: Said Nursi en Fethullah Gülen. Hij schreef een levendig persoonlijk boek over de Hizmet-beweging die zijn oorsprong vindt in Gülen (hizmet betekent service of dienstvaardigheid). Het eerste hoofdstuk beschrijft zijn contacten in Nederland met Alper Alasağ (van Islam en Dialoog, nu bij Platform INS in Rotterdam), en ook de eerste reis naar Istanbul. Een tweede hoofdstuk geeft een politiek-ideologische geschiedenis van het moderne Turkije tussen de Ottomaanse erfenis en een (mogelijk) Europese toekomst. In hoofdstuk 3 krijgen we dan een biografie van Gülen, waarbij hij ook verteld over een reis naar Istanbul en Izmir in 2009, over de boekwinkels, de uitgeverij, en informatie haalt uit de interviews die hij daar kon krijgen. Maar Valkenberg wil niet alleen schrijven als historicus of socioloog vanuit verzameling van feiten over de beweging, hij wil ook een theologisch oordeel vormen. Daarvoor is het vierde hoofdstuk centraal. Daarin benadrukt hij dat Gülen als eerste bron de Koran heeft, daarnaast ook wel twee grote figuren uit het Turkse verleden: Jalaluddin Rumi, Said Nursi. Voor de Koran verwijst hij dan ook naar zijn eigen dissertatie over de filosoof Thomas Aquinas, die in zijn theologie heel sterk geworteld is in Bijbellezing. Dat werkt hij dan ook uit voor Gülen en de Koran. Het ‘zoeken van Gods welbehagen’ (riza-i İlahi) neemt hij als een van de kernbegrippen voor het levensideaal van Gülen. Het vijfde hoofdstuk gaat van de meer strikt religieuze toespraken van Gülen dan naar de sociale activiteiten van zijn volgelingen. Ook hier begint hij met persoonlijke ervaringen: een bezoek aan de Fatih-Universiteit in Istanbul. Alper Alasağ vergezelde hem en hielp hem bij het begrijpen van het moeilijker Turks. Heel bijzonder zijn de vele interviews met de oudste leerlingen van Gülen die hem vertelden hoe het rond 1965-1970 allemaal begon. Hij gaf ook een aanwijzing voor de manier om bij de inner circle van de beweging te komen. Dat gaat via het bijwonen van sohbet, de wekelijkse besprekingen van teksten van Gülen. Dat loopt via het stellen van vragen aan de (informele) leider. Op deze manier wordt een democratische en levendige studie gegarandeerd. (167-8). In het zesde hoofdstuk gaat Valkenberg in op de drie belangrijkste aspecten van de dienstvaardigheid: onderwijs, dialoog en filantropie. In het laatste hoofdstuk met de titel: ‘Godsdienstig leven en dienstbaarheid in christendom en islam’ wordt niet de tegenstelling, maar juist de gelijkenis en samenhang gezocht. Van Bernardus van Clairvaux, Teresa van Avila en Ignatius gaan we bijna moeiteloos over op Rumi, Said Nursi en Gülen, waarbij we vooral moeten kijken wat we van elkaar kunnen leren. De wenende prediker (Gülen) staat daar naast de met een doorboord hart kijkende Teresa. De laatste zin is dan: ‘Leden van de Hizmet Beweging kunnen niet alleen de godsdienst van de islam vernieuwen door hun dienstbaarheid aan de mensen als werk om God te behagen, zij kunnen ook christenen helpen om nieuwe wegen te vinden bij het vernieuwen van hun geloof.’ (256) Daar moet het bij interreligieuze contacten dus vooral over gaan.
Dat heb ik nog niet vaak gedaan: boeken signeren. We verkochten er 12 die avond. Niet slecht! We hadden er maar 15 in voorraad.
Er is een klein debat gaande of we moeten spreken van Gülen-beweging dan wel van Hizmet (omdat de persoon Gülen niet centraal moet staan, wel de dienstbaarheid). Maar lezend in de krant Zaman valt me dan weer op dat daar juist veel over de Gülen-Movement wordt gesproken en dat zijn toch de echte mensen.
Sint Maarten in Utrecht
Wij wonen nu 20 jaar in Utrecht maar merkten tot enkele jaren nauwelijks iets van de Sint Maartensfeesten, 11 november (geen begin van Carneval dus!). Een buurvrouw met kinderen op de Vrije School organiseerde enkele jaren een kinderoptocht, maar dat was al weer een tijd geleden.
Maar vorig jaar kwam ineens een grote project en dit jaar zijn ze met een heel programma bezig, met een heus thema: Feest van het Delen. Zaterdag en zondag 7-8 is er een wandeling, een parade met mapions, een festival met eten, muziek ensculpturen in het Catharijneconvent, Maartensmarkt voor het goededoel, een Martinuslezing, total zo'n 40 activiteiten.
De Domkerk was niet alleen zo groot ter eren van de bisschop, maar kennelijk ook vanwege het netwerk van Martinus-bedevaarten naar Tours, waarin Groningen en Utrecht belangrijk waren.
De pandhof is kruisgang bij de Domkerk heeft een hele serie afbeeldingen van het leven van Sint Maarten. Het delen van de mantel is het bekendste verhaal: dat was toen hij nog Catechumenus was. Daarna kwamen het omhakken van heidense bomen, dopen, doden werden opgewekt, nog wel een drietal tegelijk, en nog meer wonderen.
De Domcantorij had een heuse opera laten schrijven en die zou in een proef-uitvoering ten gehore worden gebracht. Maar het ging niet door, want een en ander was niet niet ver genoeg. Wellicht bij het voorjaarsconcert voor de donateurs.
In plaats daarvan zongen ze de Missa de Sancto Martino van Jacob Obrecht, een zeer gecompliceerd werk. Rondom een cantus firmus, met een tekst die de lof van Martinus uitspraakt worden de misdelen gezongen, vaak in uitbundige en snelle versieringen. Alsof je Sweelinck op het gorel hoort: die snelle noten rondom de basisnoten. Als je goed luistert kon je af en toe flarden van de tekst nog horen. Als je dat vergelijkt met de sobere en heldere tekstplaatsing van Palestrina (ná Trente en Obrecht is nog van voor de Reformatie, stierf in 1505), dan is Palestrine wel veel helderder en rustiger.
Dom-dirigent Remco de Graas houdt niet van geklap na een zaterdagmiddagconcert. Een het koor liep bij het eerste geklap ook meteen weg. Konden wij nog even de bronzen deuren bekijken met de zeven werken van barmhartigheid. Vergeleken met de opgeblazen en nogal wonderlijke tekst van de sequentia, een sobere en moderne selectie van het Martinus-verhaal.
Maar vorig jaar kwam ineens een grote project en dit jaar zijn ze met een heel programma bezig, met een heus thema: Feest van het Delen. Zaterdag en zondag 7-8 is er een wandeling, een parade met mapions, een festival met eten, muziek ensculpturen in het Catharijneconvent, Maartensmarkt voor het goededoel, een Martinuslezing, total zo'n 40 activiteiten.
De Domkerk was niet alleen zo groot ter eren van de bisschop, maar kennelijk ook vanwege het netwerk van Martinus-bedevaarten naar Tours, waarin Groningen en Utrecht belangrijk waren.
De pandhof is kruisgang bij de Domkerk heeft een hele serie afbeeldingen van het leven van Sint Maarten. Het delen van de mantel is het bekendste verhaal: dat was toen hij nog Catechumenus was. Daarna kwamen het omhakken van heidense bomen, dopen, doden werden opgewekt, nog wel een drietal tegelijk, en nog meer wonderen.
De Domcantorij had een heuse opera laten schrijven en die zou in een proef-uitvoering ten gehore worden gebracht. Maar het ging niet door, want een en ander was niet niet ver genoeg. Wellicht bij het voorjaarsconcert voor de donateurs.
In plaats daarvan zongen ze de Missa de Sancto Martino van Jacob Obrecht, een zeer gecompliceerd werk. Rondom een cantus firmus, met een tekst die de lof van Martinus uitspraakt worden de misdelen gezongen, vaak in uitbundige en snelle versieringen. Alsof je Sweelinck op het gorel hoort: die snelle noten rondom de basisnoten. Als je goed luistert kon je af en toe flarden van de tekst nog horen. Als je dat vergelijkt met de sobere en heldere tekstplaatsing van Palestrina (ná Trente en Obrecht is nog van voor de Reformatie, stierf in 1505), dan is Palestrine wel veel helderder en rustiger.
Dom-dirigent Remco de Graas houdt niet van geklap na een zaterdagmiddagconcert. Een het koor liep bij het eerste geklap ook meteen weg. Konden wij nog even de bronzen deuren bekijken met de zeven werken van barmhartigheid. Vergeleken met de opgeblazen en nogal wonderlijke tekst van de sequentia, een sobere en moderne selectie van het Martinus-verhaal.
Abonneren op:
Posts (Atom)