Op 3 november 2012 zal er op de Islamic University of Europe in Rotterdam een conferentie gehouden worden over de meest geschikte wijzen van Koran vertalen. Ik zal er een lezing geven over de rijmende wijze van Koran vertalen en wel altijd liefst met een stevig commentaar erbij. Zonder dat is de Koran niet echt voor moderne Nederlanders te begrijpen. Daarom komen er komende tijd nog wat meer voorbeelden van Koranvertalingen op deze website (tot nu toe stonden er de soera's 66-71-93-94-95-97 en 108).
100 PAARDEN ─
AL-'ADIJAAT
In naam van God, Genade, Goedgunstigheid
1. Bij de snuivende paarden
2. hun vonken slaande op de
aarde
3. bij dageraad opgejaagd
4. de aarde in stof vervaagd
5. breken zij door het
kordon der zwaarden
6. De mens is God vergeten
7. en hij wil het zelf ook
nog weten
8. hij is van bezit bezeten
9. Denkt hij er niet aan hoe
de graven worden opengeploegd?
10. En ieders geweten wordt
geproefd?
11. Hun Heer laat het die dag
zeker niet afweten![1]
Structuur. Volgens het rijmschema kunnen we drie delen
onderscheiden in deze soera. 1-5 eindigen op -_; 6-8 op -oed of -ied;
9-11. Het eerste deel is een raadselachtige eed. Het tweede deel (6-8) een
polemiek tegen de rijke die van bezit bezeten is. In het derde deel wordt het
eschatologische register opengetrokken en wordt deze gierige rijke en anderen
een stevig onderzoek voorspeld in het graf. Het mysterieuze karakter van de
eerste 5 verzen heeft nogal wat exegeten ertoe gebracht om de drie onderdelen
als geheel aparte delen te lezen. Het is echter mogelijk om de soera wel
degelijk als een eenheid te zien.
Dat verband tussen het eerste
en de andere delen van de soera wordt wel gelegd door de Duitse Angelika Neuwirth,
die wij hier volgen.[2] Soera
100 begint met vijf regels, die alle betrekking hebben op een eed en een
bepaald beeld van verwarring en strijd oproepen. Soortgelijke series zien we
ook in de soera's 79, 77, 51 en 37. Zij roepen alle de sfeer op van Markus
13:7-8 Gij zult horen van oorlogen en oorlogsgeruchten. ... Er zal strijd
zijn van volk tegen volk en van koninkrijk tegen koninkrijk; er zullen
aardbevingen zijn en hongersnood, nu hier, dan daar. Dit is het begin van de
weeën. Dit is dan de inleiding tot een polemische passage waarschijnlijke
tegen een concrete figuur uit het Mekka van Mohammeds tijd, die groot ging op
zijn rijkdom (vers 6-8). De twee motieven worden in het laatste deel
gecombineerd: in vers 9-11 wordt deze man gewaarschuwd dat hij de
verschrikkingen die in het begin zijn geschilderd te verduren zal krijgen, als
in het graf zijn daden worden beoordeeld. Op deze manier kan soera 100 wel degelijk
als een eenheid beschouwen worden.
Wat het perspectief op de
toekomst betreft is er toch ook een verschil met de eschatologische verhalen
van de evangelies, in ieder geval met het evangelie van Markus. De aandacht
gaat hier niet in de eerste plaats naar de boodschap-voor-later, maar meteen
naar de praktische toepassing voor het nu. In de jonge handelsstad Mekka
viert het individualisme hoogtij, mensen worden verwaand en denken alleen aan
zichzelf. Dat is een van de meest dominerende thema's in de eerste prediking
van Mohammed. De dag van het oordeel wordt er vooral bijgehaald, om de mensen
op hun plichten nu te wijzen. Het beeld van de oordeelsdag functioneert als
een sociaal protest. De Koran en zijn verkondiger, de profeet Mohammed,
treden op ten gunste van de zwakken, die de rijken vermanen, dat ze hun
geweten moeten raadplegen en de noden van de armen moeten lenigen. Mohammed
wordt in negatieve verhalen wel eens afgeschilderd als de
profeet-met-het-zwaard, maar uit deze soera en uit vele andere blijkt juist,
dat hij de pleitbezorger van de zwakken was.
1. Paarden: de Arabische `titel' van de soera betekent eigenlijk
alleen `rennen'. Alle commentaren geven daarbij als uitleg dat het hier gaat
om paarden die rennen, zodat zij snuiven, kennelijk in een verwijzing naar een
soort oorlogstoestand. Paarden zijn in het gebied van het Midden-Oosten niet,
als in Europese landen, dieren die voor het vervoer van lasten gebruikt worden.
Daar zijn ze ongeschikt voor, zeker in woestijngebieden. Voor het vervoer van
vrachten en van mensen is er de kameel of ezel. Paarden zijn synoniem met
strijd en oorlog. Paarden komen in het Oude Testament ook alleen voor in de
strijd. De Egyptenaren zaten Mozes en zijn volk achterna met wagens en
paarden. Daarom werd er voor God gezongen: `Want hoog is Hij verheven, paard en
ruiter wierp Hij in zee!' (Ex. 15:1). Dt. 17:16 geeft een vermanend voorschrift
aan de koning, die zich niet te buiten mag gaan aan het aanschaffen van
wapentuig: `Hij mag geen talrijke paarden houden en het volk niet naar Egypte
terugvoeren, om meer paarden te krijgen.' David reed nog gewoon op een ezel en
kreeg die ook van zijn onderdanen als geschenk (2 Sam. 16:1-2), terwijl zijn
knappe, maar hoogmoedige zoon Absolom de eerste was die zich een paard aanschafte
`én een wagen én vijftig man die voor hem uit moesten lopen' (2 Sam. 15:1-2).
Van koning Salomo, die ook andere goden naliep, worden dan al getallen van
40.000 of 4.000 paarden genoemd (1 Kon. 4:26 en 2 Kron. 9:25).
De verschrikkelijkste
symbolen van machtswellust en ondergang zijn natuurlijk de paarden uit de
Apocalyps, die dood en verderf zaaien en het einde der tijden aankondigen:
`Zó zag ik in het visioen de paarden en hun berijders: ze droegen harnassen,
vuurrood, paars, zwavelgrauw; de koppen der paarden waren als koppen van
leeuwen; vuur, rook en zwavel kwam uit hun bek' (Op. 9:17).
Dat is het tijdloze beeld dat Huub Oosterhuis ook onlangs nog schilderde:
Hoog te paard rijdt onrecht langs de wegen
Zijn zegeningen: vuur en zwaard.
Niemand veilig. Jij die nog woorden
als recht en vrede,
liefde, broze kostbaarheden,
hebt vergaard:
liefde? voor wie bewaard?
vrede? hoe maak jij vrede?[3]
De boodschap van de Koran is dat alle waarden moeten worden omgedraaid.
Patricia Crone[4]
schreef over de vroege moslims een boek Slaves on Horses naar aanleiding
van Prediker 10:7 `Dienstknechten zag ik te paard, en prinsen gingen als
slaven te voet.' Dat is dus de wereld omgedraaid, zoals de profeten, ook de
Mekkaanse profeet, het willen: de mens niet van bezit bezeten, maar iemand die
de sociale plichten kent. De gierigheid van een (of de?) mens wordt allereerst
geconstateerd en veroordeeld in vers 6-8. Voor de versterking wordt er dan nog
een eschatologische waarschuwing aan toegevoegd in 9-11.
Over de eerste vijf verzen schrijft `Abduh rond 1900: `God legt een eed
af met vermelding van paarden, die bovengenoemde eigenschappen hebben, om
uit te leggen, van hoeveel nut de paarden zijn en hoe hoog zij gewaardeerd
worden door de ware gelovigen, de zakenlui en de werklieden. Dit vers moet de
moslims er toe brengen, om zich toe te leggen op het houden en trainen van
paarden, zodat zij die kunnen gebruiken als zij oorlog moeten voeren. Tot de
kracht van een volk hoort immers, dat het ieder ogenblik voorbereid moet zijn
op een aanval van de vijand en deze ook meteen kan weerstaan. Daarom is er in
de Koran ook het vers: En maakt tegen hen zo goed als jullie kunnen de
bewapening en inzetbare paarden gereed om Gods vijand en jullie vijand daarmee
vrees aan te jagen en afgezien van hen anderen die jullie niet kennen, maar die
God kent (Soera 8:60). Ook in de hadieth van de profeet komen
vele van zulke uitspraken voor. Is het dan niet verbazingwekkend, dat de
moslims, die zo'n Boek en Leer bezitten, zich helemaal niet bekommeren op
het houden van paarden? Ja, zij worden al bedrogen door de echte kenners van
paarden, zodat de werkelijk goede en mooie paarden al lang uit de islamitische
landen zijn weggehaald naar andere landen.'[5]
Deze uitspraken van `Abduh zijn te begrijpen binnen het kader van de koloniale
onderdrukking en een gevoel van minderwaardigheid, dat daarmee opkwam bij
moslims. We mogen ons echter afvragen of hiermee de echte bedoeling van de
verzen is weergegeven. In zijn verdere commentaar legt `Abduh dan ook geen
duidelijk verband tussen het eerste en het tweede deel van de soera.
3. Opgejaagd: het Arabische moeghieraati kan ook actiever
vertaald worden, in de zin dat de paarden in de aanval gaan.
Dageraad: Moh. `Abduh zegt hiervan, dat 's morgens vroeg de
beste tijd is om aan te vallen, want dan is de vijand nog niet gereed om aan
te vallen of zelfs om zich te verdedigen.
11. Afweten: de Koran trekt alle taalregisters open, van
dreiging tot ietwat koel cynisme. In dit laatste vers is hiervan sprake, als
de dreiging voor de `slechte kant' rechtstreeks wordt geformuleerd. Hel en vuur
hoeven er hier niet bij, want de juiste toehoorder weet daar al genoeg van.
[1]Eigen
vertaling.
[2]Zie
Neuwirth, `Images and Metaphors in the Introductory Sections of the Makkan
S_ras', 5-6 (in G.R. Hawting, Approaches to the Qur'an).
[3]Huub Oosterhuis, Gezongen Liedboek,
120.
[4]Meer over Crone hierboven, blz.
78-79.
[5]Muh. `Abduh, Tafsir Juz `Amma,
288-289.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten