De presentatie ging gepaard met veellezingen. Özcan Hidir en Fatih Okumus (de laatste meteen hierboven) hebben hun werk toegelicht. Jan Peters (bovenste foto, op een na rechts, tussen Ruud Lubbers en Anton Wessels in) gaf een mooie herinnering aan een plan om met Leemhuis de Koran te vertalen voor moderne Nederlanders. Peters wilde graag een werk waarin de exegetische methoden die op de bijbel worden toegepast ook voor de Koran zouden worden gebruikt. Dit wilde Leemhuis per se niet: hij wilde alleen de betekenis weergeven zoals die door moderne Egyptische geleerden werd aanvaard. Dus deed Leemhuis het uiteindelijk alleen.
Een andere belangrijke medewerker was Kees Musa Hoek, docent Nederlands en gehuwd met een Marokkaanse. Hij staat hieronder op een foto samen met de (langharige) Utrechtse sterrenkundige en wetenschapshistoricus Rob van Gent, die een website heeft met alle Nederlandse Koranvertalingen.
In mijn eigen verslag van eerste leeservaringen benadrukte ik dat er wel veel Arabisch in de vertaling is gebleven, om toch dat oorspronkelijkheidsgevoel te geven.
Allah, niet
cursief, is gekozen voor de Godsnaam. Niet God zoals Leemhuis en Kramers/Jansen.
Overigens ook de Turkse Ali Ünal koos voor God, niet Allah bij zijn Engelse
vertaling. Is dat Allah-gevoel belangrijk? De bijbel van mijn jeugd was de
Katholieke Canisius-vertaling en daarom werd het Hebreeuwse Jahweh niet vertaald met Heer. De
Willibrord-vertaling zette dat door. Maar de Protestantse NBG en de oecumenische
Nieuwe Bijbelvertaling vonden Jahweh te veel een lokale godheid en kozen voor
het meer universele Heer. Allah is niet exclusief islamitisch: in het
Midden-Oosten, ook in Zuidoost Azië is het ook gebruikt door christenen. Maar
in Nederland klinkt het toch wel voor de Arabische God.
Er staan 99 namen voor God in de Koran, die worden hier
bijna steevast in het Arabisch genoemd met vertaling erbij: al-Hayy en al-Qayyum. Dat doet me een beetje denken aan de vroegere priesters
die graag wat Latijn in hun preken gooiden, zoals dominees graag wat Grieks en
Hebreeuws uit de originele Bijbeltekst erbij zetten. Voor het oorsprongsgevoel,
niet echt als uitleg. Al-Qayyum wordt
in meer woorden uitgelegd, maar de uitleg is toch wel knap kort gehouden. Het
is bijna een compromis: God is schepper én onderhouder. Dat Arabische oorsprongsgevoel is in de grote versie nog
versterkt door de bladzijden van links naar rechts te laten omslaan en voor het
Nederlands gevoel het boek achteraan te laten beginnen. Maar je moet de bladzijden
dan wel weer ‘gewoon’ van links naar rechts lezen. Ik moet bekennen dat ik me
daarin af en toe heb vergist. De verkleinde versie heeft dit niet.
Er zit een 'rationaliserende tendens in deze vertaling. Bij Surat an-Najm 53,13-17 wordt niets gezegd van het geloof in de boom Sidratul Muntaha. Op de 15e maand van de maand Sha'ban verliest deze een aantal bladeren, waarop staat wie er het volgende jaar zal gaan sterven. Volksgeloof, maar wel redelijk algemeen. Ook de Duivelsverzen bij 53:21-22 worden niet vermeld, al was daar de grote heibel over Rushdie's boek over.
Soera 113-114 horen bij volksgeloof in bezweringen. Sura 113-114 heten de Mu’awazatayn, bezwerende. Sommige commentaren gaan hier stevig in tegen bijgeloof dat wel aan een soort magische kracht gelooft. Bij sura 113 vinden we die magische bijgelovigheid in de noot onderaan: ‘kwalijke praktijken van heksen en tovenaressen, die knopen in een touw legden en daarop bliezen..”. Maar in de noot bovenaan wordt een psychologiserend effect benadrukt: ‘ze zijn bestemd om mensen tot kalmte te brengen in hun twijfels’. Zo ook bij 114: ‘bescherming tegen het kwaad in de mens zelf, en tegen het kwaad in de harten van anderen’. Dit is een sympathieke verklaring, zonder polemiek, wel invoelbaar.
Er zit een 'rationaliserende tendens in deze vertaling. Bij Surat an-Najm 53,13-17 wordt niets gezegd van het geloof in de boom Sidratul Muntaha. Op de 15e maand van de maand Sha'ban verliest deze een aantal bladeren, waarop staat wie er het volgende jaar zal gaan sterven. Volksgeloof, maar wel redelijk algemeen. Ook de Duivelsverzen bij 53:21-22 worden niet vermeld, al was daar de grote heibel over Rushdie's boek over.
Soera 113-114 horen bij volksgeloof in bezweringen. Sura 113-114 heten de Mu’awazatayn, bezwerende. Sommige commentaren gaan hier stevig in tegen bijgeloof dat wel aan een soort magische kracht gelooft. Bij sura 113 vinden we die magische bijgelovigheid in de noot onderaan: ‘kwalijke praktijken van heksen en tovenaressen, die knopen in een touw legden en daarop bliezen..”. Maar in de noot bovenaan wordt een psychologiserend effect benadrukt: ‘ze zijn bestemd om mensen tot kalmte te brengen in hun twijfels’. Zo ook bij 114: ‘bescherming tegen het kwaad in de mens zelf, en tegen het kwaad in de harten van anderen’. Dit is een sympathieke verklaring, zonder polemiek, wel invoelbaar.