Verschenen in: Ilse N. Bulhof e.a. (red.), Mijn plaats is geen plaats. Ontmoetingen tussen wereldbeschouwingen, Kampen: Klement, 2003, 51-66. Titel was: Kun je als Katholiek ook een beetje moslim zijn? Op de site geplaatst als kennismaking met Karel Steenbrink
In deze bijdrage bied ik fragmenten van een leven van een goed opgevoede katholiek, die zonder de eigen religie te verlaten toch ook (weer? elementen van!) islam wil erkennen en beleven.
Mannelijk en vrouwelijk katholicisme?
Binnen de grote katholieke traditie zijn veel variaties, die met een redelijk groot gemak naast elkaar kunnen bestaan. Mijn vader was hoog-kerkelijk: het religieuze speelde zich vooral af rond het kerkgebouw. In de jaren 1940 en 1950 ging hij meestal tweemaal per dag ter kerke: in de vroege morgen voor de mis, in de avond voor het Lof, de aanbidding van de hostie die in een gouden monstrans werd uitgestald. Wij woonden in Breda in de parochie van het Heilig Sacrament (aan de Zandberglaan, de kerk die werd overgenomen door het koor toen de bisschop hem onlangs wilde sluiten). Aan de eredienst werd veel zorg besteed. Een jongenskoor moest iedere avond (met de mannen) het Lof zingen en daarvoor repeteerden zij zo’n drie keer per week, meteen na school. Ook kinderen van de lagere school werden geacht zeer vaak ’s morgens naar de kerk te gaan: de onderwijzer zat in de kerk om zijn klas netjes te houden. We kregen een bonnetje als we naar de kerk gingen. De schooldag begon met het noteren van de kerkgangers en op ieder rapport stond ook vermeld hoe vaak iedere leerling per trimester in de kerk was geweest. Mijn vader ging wel iedere morgen naar die kerkdienst maar genoot vooral ’s avonds van de muziek van het koor.
Mijn moeder was niet zo gesteld op al die kerkdiensten. Zij was er meer een van het kleine individuele gebed. Toen wij later in Den Bosch woonden en de oudere kinderen werkten, of naar middelbare school gingen, kwam er een verschillend ritme van opstaan. Zij vond het belangrijker om met iedereen die ontbeet een kop thee te drinken en een beschuit te eten, dan zelf naar de kerk te gaan. Als zij boodschappen deed op de markt ging zij wel een tijdje zitten bij het Mariabeeld van de Zoete Moeder in de Sint Janskathedraal. Dat was meer haar individuele stijl van gebed, zonder grote koren of processies, laat staan preken. Gewoon die stilte, dat vond zij prettiger dan de uitgewerkte en formele eredienst. Tot en met volksgeloof, met devotie voor enkele heiligen. Toen zij later in het bejaardenhuis kwam, was er geen Anthoniusbeeld. “En die oude mensen zijn toch zo vaak iets kwijt en dan hebben zij geen beeld om hun gelofte in te lossen,” zei zij tegen haar kinderen. Bij het volkse katholicisme hoort de devotie tot de Heilige Antonius. Als je iets kwijt bent beloof je een dubbeltje of een kwartje aan Antonius, je zegt een gebedje (“Heilige Antonius, beste vrind, zorg dat ik mijn handschoenen enz. weer vind”) en als je je spulletjes weer gevonden hebt, dan moet je die belofte ook inlossen. Toen mijn moeder dus in het bejaardenhuis kwam, vormde zij al gauw een commissie, waarin ze zelf als enige actief was om geld in te zamelen voor een Anthoniusbeeld in de kapel van dat huis. Het beeld staat nog altijd in de kapel van De Wulverhorst van Oudewater.
Het verschil tussen het ‘officiële’ katholicisme van mijn vader en het meer volkse geloof van mijn moeder heeft nooit merkbare spanningen opgeleverd. Ik denk dat ik die verschillen in mijn jeugd zelfs niet eens echt goed heb opgemerkt. Misschien heb ik het ook wel gewoon toegeschreven aan een mannelijke of meer vrouwelijke beleving van geloof. Dat was geen pijnlijke tegenstelling en je kunt het zeker niet vergelijken met de interconfessionele of inter-religieuze verschillen. Maar soms denk ik toch wel eens dat het eigelijk tussen de religies zo zou moeten zijn als tussen de diverse varianten binnen de katholieke kerk, die eigenlijk toch ook zo groot zijn, maar elkaar niet uitsluiten. In Den Bosch deden we allemaal mee aan de diverse ceremonies rond het beeld van de Zoete Moeder (zo ook meelopen in de processies), maar als je dat niet zou doen zou dat ook wel goed zijn. Je mocht naar de Stille Omgang, eenmaal per jaar in Amsterdam, maar dat was evenmin verplicht. Zo zijn er gelukkig heel wat varianten die vrijblijvend zijn en een behoorlijk grote innerlijke tolerantie in de katholieke kerk hebben gegeven. Met Vaticanum II is er eigenlijk een grotere eenvormigheid in de katholieke kerk gekomen. Er kwam meer nadruk op de offiële liturgie en allerlei ‘devotionalia’ kregen de bijklank van onecht en kwalijke bijzaak. Toen is ook de tolerantie voor de verscheidenheid minder geworden. De “8 Mei Beweging” is scherp tegenover de (welhaast van nature, of door hun ambt, ex officio, daar kunnen zij dus zelf ook niets meer aan doen) vaak conservatieve bisschoppen komen te staan. Maar beide partijen hebben een nogal eenkennig katholicisme bepleit.
woensdag 23 januari 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten