Ter voorbereiding van een proefschrift over de moderne islam in Indonesië, bezocht ik in 1970-1 gedurende een jaar een groot aantal pesantren, een soort kloosterscholen. Een pesantren heeft leerlingen in de leeftijd van 12-30 jaar. De leraar, kiyahi, onderwijst er zijn leerlingen in de gevraagde vakken. Belangrijkste vak is de islamitische plichtenleer (met een ongelukkig woord ook wel islamrecht genoemd, het Arabisch woord sjarie’a betekent ‘weg’ en heeft dus meer van richtlijn, levenspad). Sommige pesantren zijn gespecialiseerd in het van buiten leren van de Koran. Andere zijn weer beroemd om hun inwijding in de mystiek, of voor de encyclopedische kennis van de overleveringen van Mohammed. Er zijn er ook die de islamitische kunsten van koranvoordracht of kalligrafie bijzondere aandacht geven. Sommige hebben ook een nauwe band met ontwikkelingsorganisaties en leiden de leerlingen op tot propagandisten voor nieuwe methoden van landbouw en bouwtechniek.
Als belangrijkste pesantren voor mijn onderzoek koos ik een grote school, die van Gontor. Daar werden behalve de islamwetenschappen ook de algemene vakken van de middelbare school gegeven. Aan de pesantren van Gontor was ook een hogere theologische opleiding verbonden. Er zaten 1200 leerlingen in de kloosterschool. Zij sliepen in groepen van 20 in de klaslokalen. De banken werden ’s avonds weggezet en de matjes voor het slapen uitgespreid. Ik kreeg voor de drie maanden dat ik daar permanent verbleef wel een eigen kamer in een speciaal huis voor buitenlandse studenten. Behalve ikzelf waren daar nog twee studenten uit het islamitische deel van Thailand, de provincie Patani. Dan was er nog een moslim-Japanner.
Bij aankomst voor het langere verblijf in Gontor vroeg ik ook om deel te mogen nemen aan het gebed in de moskee. Ik verklaarde dat ik katholiek was en voorlopig geen plannen had dat te veranderen. Maar ik had al veel Koran gelezen, kende een aantal korte soera’s van buiten. Bovendien had ik me ter voorbereiding de precieze regels voor de rituele wassingen eigen gemaakt, had dat ook onder leiding van moslims op de onderzoeksreis geoefend. Het verzoek tot deelname aan het moskeegebed riep enige verbazing op. Ik kreeg eerst een Koran voorgelegd, geopend bij soera 112. Ik werd gevraagd die Arabische tekst te lezen en te vertalen. In Nederlandse vertaling luidt die:
In de naam van God, de Erbarmer, de Barmhartige
Zeg: Hij is God, één.
God, Die het al bewaart;
baarde niet, is niet gebaard
en niets is Hem gelijk, niet één.
Bij de discussie hierover kon ik benadrukken, dat de eerste zin van het christelijke Credo ook luidt: Credo in unum Deum, ik geloof in één God. Daarom zou deze korte soera (die zeer vaak in het gebed gebruikt wordt) ook geen probleem hoeven te zijn. Ook niet de zinsnede baarde niet, is niet gebaard, omdat dit immers tegen pre-islamitisch Arabisch heidendom is gericht en niet tegen het christendom. God ‘baart’ immers niet op een lijfelijke manier als hier beschreven staat. De betekenis van de profeet Jezus als Gods Zoon moet op een heel andere manier begrepen worden. Het duidt allereerst op een Godsverbondenheid, die niet eens uniek of exclusief hoeft te worden begrepen. Er werd nog lang over gediscussieerd, maar uiteindelijk kreeg ik de toestemming. Wel onder strikte voorwaarde, dat ik me ook netjes aan de voorgeschreven wassingen en reinheidsverplichtingen zou houden.
woensdag 23 januari 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten