Het regent, het is een beetje koud en nogal grauw: tijd van Kerst, balans opmaken en ook eindejaarswensen. Ditmaal met wat foto's er bij. Eerst maar ons zelf, de 71 jaar dragen we gelukkig nog in goede gezondheid, redelijke welvaart en in vrede met onszelf, de wereld om ons heen. Kijk maar:
In 2013 kwamen Irene en vooral Inge bij van de zware bevallingen van het jaar ervoor. Meisje Maud groeide voorspoedig, net zoals de stevige Diemer. Onze zonen Floris en Stijn moesten heel hard werken, vaak vroeg opstaan in de morgen, want dat hoort bij het moderne ouderschap (waarschijnlijk ook bij het oude, maar dat vergeten wij gemakkelijk.
Paule schreef de laatste aflevering: no 90, van de STEENBRINK TIMES vol, want aan alles komt een einde en de Steenbrinken werden wel ouder, al hadden we geen stervende in de familie.
Karel gaf een laatste HOVO-cursus, in Utrecht, en heeft daar voorlopig punt achter gezet. Karel schreef ook het laatste hoofdstuk van een project van de laatste zes jaar: het 3e deel van de katholieke geschiedenis, Catholics in Independent Indonesia. Een hele opluchting. Daartussendoor redigeerde hij ook een boek over Fethullah Gülen en zijn invloed in Europees Moslimland.
Er waren reizen: met de zussen Alice en Edwien naar Engeland/Kent in Mei; naar Franciscus en Assisi/Perugia in September. Karel gaf enkele gastcolleges in Indonesië met als aanleiding de oprichting van ASAKKIA, Associatie van Christelijke Islamologen in Indonesië.
Er waren nog meer 'zakenreizen': begin Februari naar Parijs voor de evaluatie van een academisch Islam-project en begin Juli naar Lissabon voor EUROSEAS, waar zo'n 650 Indonesiëkenners bijeen kwamen voor het geven en aanhoren van lezingen, bijpraten over projecten e.d. Kleinkinderen, uitloop van werk: ja, ook wel romans lezen, wat Paule veel meer doet dan Karel, wandelen, en soms fanatiek films kijken. Wij prijzen ons dat we in een mooi en vreedzaam land wonen en wensen dat iedereen om ons heen helemaal toe!
zondag 22 december 2013
zondag 1 december 2013
Over de tunnelvisie van de Nederlandse bisschoppen
Met groeiende verbazing en ergernis heb ik het 30 p. lange stuk van de Nederlandse bisschoppen voor hun ad limina bezoek in Rome gelezen. Wat een treurnis, wat een gemis aan perspectief, wat een tunnelvisie. Er is een stevig stuk geschreven door de groep Bezield Verband. Zie daarvoor http://www.bezieldverbandutrecht.nl/ Zij zeggen: de bisschoppen vergeten om aan zelfkritiek te doen. Lees dat vooral!
Nog een extra punt. Er staat een rare zin in: De facto zijn vele gedoopte rooms-katholieken eigenlijk te beschouwen als catechumenen. Spirituele en catechetische vorming is essentieel (blz. 14). Dat komt toch een beetje over als de praktijk van de neo-catechumenen die als een ziekte in parochies binnenkomen en iedereen die niet aan hun normen beantwoordt afschrijven.Iedereen die niet denkt en doet als de bisschoppen wordt als kerkverlater gezien en absoluut verloren. Zij denken daarbij in een tunnelvisie: waar die mensen dan verder hun inspiratie vandaan halen interesseert hen kennelijk niet, want zij zijn uit hun tunneltje van de wekelijkse mis onder leiding van een beboorde priester verdwenen. Ja, als je maar één product in de supermarkt verkoopt en dan blijkt het aantal klanten in te zakken, moet je niet de klant de schuld geven, maar de verkoper van het product.
Door hen zouden we meer begeleid moeten worden naar, ja naar wat? Inhoudelijk wordt daar niets over gezegd.
In oudere tijden was er de hoeveelheid van kloosterorden, kapellen, met allemaal eigen bewegingen. Veel nieuwe spirituele initiatieven zijn tegenwoordig buitenkerkelijk. Ja, daar zal toch naar gekeken moeten worden, en dan liefst op een positieve en leuke manier, want anders wordt het echt helemaal niks: de gelovigen gaan een andere kant uit en de bisschopen verlaten de gelovigen. Maar zij noemen dat arrogant dat zij verlaten worden. Ga heen in vrede, zou ik bijna zeggen.
Het blijkt dat het tijdschrift Happinez al meer abonnementen heeft (180.000) dan er regelmatige katholieke kerkgangers zijn. Het zou goed zijn om eens naar die club te kijken en iets positiefs en concreets voorop te stellen!
Nog een extra punt. Er staat een rare zin in: De facto zijn vele gedoopte rooms-katholieken eigenlijk te beschouwen als catechumenen. Spirituele en catechetische vorming is essentieel (blz. 14). Dat komt toch een beetje over als de praktijk van de neo-catechumenen die als een ziekte in parochies binnenkomen en iedereen die niet aan hun normen beantwoordt afschrijven.Iedereen die niet denkt en doet als de bisschoppen wordt als kerkverlater gezien en absoluut verloren. Zij denken daarbij in een tunnelvisie: waar die mensen dan verder hun inspiratie vandaan halen interesseert hen kennelijk niet, want zij zijn uit hun tunneltje van de wekelijkse mis onder leiding van een beboorde priester verdwenen. Ja, als je maar één product in de supermarkt verkoopt en dan blijkt het aantal klanten in te zakken, moet je niet de klant de schuld geven, maar de verkoper van het product.
Door hen zouden we meer begeleid moeten worden naar, ja naar wat? Inhoudelijk wordt daar niets over gezegd.
In oudere tijden was er de hoeveelheid van kloosterorden, kapellen, met allemaal eigen bewegingen. Veel nieuwe spirituele initiatieven zijn tegenwoordig buitenkerkelijk. Ja, daar zal toch naar gekeken moeten worden, en dan liefst op een positieve en leuke manier, want anders wordt het echt helemaal niks: de gelovigen gaan een andere kant uit en de bisschopen verlaten de gelovigen. Maar zij noemen dat arrogant dat zij verlaten worden. Ga heen in vrede, zou ik bijna zeggen.
Het blijkt dat het tijdschrift Happinez al meer abonnementen heeft (180.000) dan er regelmatige katholieke kerkgangers zijn. Het zou goed zijn om eens naar die club te kijken en iets positiefs en concreets voorop te stellen!
De prettige dissonanten van Hans Leeuwenhage
Voor de Utrechtse Janskerk heeft dirigent Hans Leeuwenhage een Miss Bilingua geschreven. Het is nog een korte (Lutherse) mis: alleen Kyrie en Gloria. Die zijn genomen uit de 11e Gregoriaanse, maar daarnaast muziek op teksten van Sietze de Vries. Het is sobere muziek, die goed in het gehoor ligt. Beetje in de stijl van Duruflé, bijna-vrije maat, heel veel maat- en tempowisselingen. Veel dissonanten, bijna glijdende noten als een schaakspel. Zonder paardesprongen, kleine intervallen.
We zongen deze misdelen, samen met enkele andere liedcomposities van Hans Leeuwenhage tweemaal. De eerste keer was op een lieddag in de Janskerk, waar ik geen foto's van heb. Die zaterdag, 16 november 2013 was met een goed gevulde Janskerk, waar vooral ook fans van Sytze de Vries bij waren. Hanna Rijken zong met haar theologenkoor toen ook een aantal door De Vries vertaalde Engelse hymns. Ik vond dat eerlijk gezegd vreselijk: helemaal verouderde theologie en religieuze gevoelen die helemaal niet bij ons passen en dan in veel te lange hymns, soms zelfs wel tien strofen.
Bij de liederen van Leeuwenhage zelf werden korte teksten juist vaak herhaald: zoals Bach bij een openingskoor van een cantate aan twee regels genoed heeft: zo bij 'Wij gaan naar Sion':
Wij gaan naar Sion waar ded wijsheid woont
daat weten ze de route van de vrede
daar is een nieuwe aarde neergedaald..
De tweede keer was 23 november in de grote Basiliek van Ijsselstein. Het was er steenkoud, werd uiteindelijk donker (dat is aan de foto's te zien: Hans Leeuwenhage kreeg een heiligenkroon om zijn hoofd!). Maar die kerk is wel geweldig mooi en heerlijk om te zingen, misschien ook wel omdat er zo'n prachtige akoestiek in die kerk zit.
Er was ook een schattig Mariabeeld, met nog een levendige pelgrimage. De tieners van Martine gingen daar voor hun schoolexamen naar toe om een kaars op te steken. Volhouden zo!
Dit is het beeldje (20 cm hoog, maar niet), uit de 12e eeuw. De huidige verering is opnieuw begonnen in 1937.
We zongen deze misdelen, samen met enkele andere liedcomposities van Hans Leeuwenhage tweemaal. De eerste keer was op een lieddag in de Janskerk, waar ik geen foto's van heb. Die zaterdag, 16 november 2013 was met een goed gevulde Janskerk, waar vooral ook fans van Sytze de Vries bij waren. Hanna Rijken zong met haar theologenkoor toen ook een aantal door De Vries vertaalde Engelse hymns. Ik vond dat eerlijk gezegd vreselijk: helemaal verouderde theologie en religieuze gevoelen die helemaal niet bij ons passen en dan in veel te lange hymns, soms zelfs wel tien strofen.
Bij de liederen van Leeuwenhage zelf werden korte teksten juist vaak herhaald: zoals Bach bij een openingskoor van een cantate aan twee regels genoed heeft: zo bij 'Wij gaan naar Sion':
Wij gaan naar Sion waar ded wijsheid woont
daat weten ze de route van de vrede
daar is een nieuwe aarde neergedaald..
De tweede keer was 23 november in de grote Basiliek van Ijsselstein. Het was er steenkoud, werd uiteindelijk donker (dat is aan de foto's te zien: Hans Leeuwenhage kreeg een heiligenkroon om zijn hoofd!). Maar die kerk is wel geweldig mooi en heerlijk om te zingen, misschien ook wel omdat er zo'n prachtige akoestiek in die kerk zit.
Er was ook een schattig Mariabeeld, met nog een levendige pelgrimage. De tieners van Martine gingen daar voor hun schoolexamen naar toe om een kaars op te steken. Volhouden zo!
Dit is het beeldje (20 cm hoog, maar niet), uit de 12e eeuw. De huidige verering is opnieuw begonnen in 1937.
vrijdag 8 november 2013
Losers of gevaarlijke extremisten?
In het najaar van 2000 heb ik met Paule een reis gemaakt naar Indonesië, vooral om in Pekan Baru vijf (of drie?) weken gastcolleges te geven, bij de IAIN Sultan Kasim. We hebben toen ook Padang bezocht waar Dr. Abdul Aziz Dahlan rector was. Danau Maninjau, Bukittinggi bezocht, maar de langste tijd doceerde ik bij de olierijke en redelijk welvarende moslims van Pekan Baru, booming stad van 1 miljoen inwoners zonder veel oude traditie. In het bergland was er nog een mooie oude Boeddhistische tempel, aan de kust het paleis van de Sultan van Siak. Maar door de week moest ik in snel tempo zoveel mogelijk colleges geven, tot zes uur per dag, papers nakijken, onderzoeksvoorstellen bespreken, tentamens nakijken.
Het verlbijf aldaar was een leerproces: Paule vond het niets dat ik vijf dagen in de week zoveel college moest geven, dat er verder in die stad maar heel weinig te doen was. Ik had gedacht na mijn pensionering eventueel nog eens stevig college te gaan geven in Indonesië, maar dat pakte anders uit.
In die tijd had Jafar Umar Thalib, een Afghanistan-veteraan uit de beginjaren 1990, een Laskar Jihad opgericht, om de moslims in de Molukken te helpen. Dat was ergens in April 2000: na trainingen bij Bogor en Midden-Java waren zij ergens in mei-juni 2000 in Ambon aangekomen en hadden de bloedige lokale conflicten opgedreven. Terwijl wij in Utrecht bezig waren met een conferentie over Indonesische Kerkgeschiedenis hoorde Dr. Mesakh Tapilatu dat zijn christelijke universiteit door die Jihad-strijders was aangevallen en in brand gestoken. Bibliotheek in de fik, ook het huis van Tapilatu totaal in puin.
Ik vroeg aan mijn studenten in Pekan Baru of zij ook jihad-strijders kenden en wat zij ervan dachten.
Ja, ze kenden er wel een paar: mislukte studenten, die ook geen geld hadden, geen toekomst en zo door ronselaars naar Ambon waren gelokt. Losers dus, zonder perspectief.
Zo'n clubje had ook een kleine moskee met een te grote luidspreker opgericht in een dichtbewoonde kampong van de stad. Uit die luidspreker kwamen allemaal harde toespraken, niet alleen over de andersgelovigen, christenen dus, maar ook over andere moslims die niet zo radikaal in de leer waren. De omwonende vonden het op een gegeven moment welletjes en het moskeetje is in brand gestoken en de mensen ervan zijn verdwenen.
Aan dit verhaal moest ik denken toen er deze week op de TV een debat was over de teruggekeerde Syrië-gangers. Kennissen van hen zeiden dat die jongens het moeilijk hadden weer een levensdoel, een levensritme en bestaan hier te vinden. Maar de politici en de AIVD-mensen ruiken hun prooi: ze worden zonder meer als gevaarlijk bestempeld. Justitie minister Opstelten wil alle reisgegevens van Nederlanders gaan bewaren om zo de Syrië-gangers in de gaten te houden. Is dat bescherming tegen of juist het scheppen van vijanden en gevaarlijke sujetten. Maken deze Syriëgangers slachtoffers of zijn zij zelf ook als slachtoffer te beschouwen? Hier is ook iets aan de hand met de banaliteit van het kwaad.
Het verlbijf aldaar was een leerproces: Paule vond het niets dat ik vijf dagen in de week zoveel college moest geven, dat er verder in die stad maar heel weinig te doen was. Ik had gedacht na mijn pensionering eventueel nog eens stevig college te gaan geven in Indonesië, maar dat pakte anders uit.
In die tijd had Jafar Umar Thalib, een Afghanistan-veteraan uit de beginjaren 1990, een Laskar Jihad opgericht, om de moslims in de Molukken te helpen. Dat was ergens in April 2000: na trainingen bij Bogor en Midden-Java waren zij ergens in mei-juni 2000 in Ambon aangekomen en hadden de bloedige lokale conflicten opgedreven. Terwijl wij in Utrecht bezig waren met een conferentie over Indonesische Kerkgeschiedenis hoorde Dr. Mesakh Tapilatu dat zijn christelijke universiteit door die Jihad-strijders was aangevallen en in brand gestoken. Bibliotheek in de fik, ook het huis van Tapilatu totaal in puin.
Ik vroeg aan mijn studenten in Pekan Baru of zij ook jihad-strijders kenden en wat zij ervan dachten.
Ja, ze kenden er wel een paar: mislukte studenten, die ook geen geld hadden, geen toekomst en zo door ronselaars naar Ambon waren gelokt. Losers dus, zonder perspectief.
Zo'n clubje had ook een kleine moskee met een te grote luidspreker opgericht in een dichtbewoonde kampong van de stad. Uit die luidspreker kwamen allemaal harde toespraken, niet alleen over de andersgelovigen, christenen dus, maar ook over andere moslims die niet zo radikaal in de leer waren. De omwonende vonden het op een gegeven moment welletjes en het moskeetje is in brand gestoken en de mensen ervan zijn verdwenen.
Aan dit verhaal moest ik denken toen er deze week op de TV een debat was over de teruggekeerde Syrië-gangers. Kennissen van hen zeiden dat die jongens het moeilijk hadden weer een levensdoel, een levensritme en bestaan hier te vinden. Maar de politici en de AIVD-mensen ruiken hun prooi: ze worden zonder meer als gevaarlijk bestempeld. Justitie minister Opstelten wil alle reisgegevens van Nederlanders gaan bewaren om zo de Syrië-gangers in de gaten te houden. Is dat bescherming tegen of juist het scheppen van vijanden en gevaarlijke sujetten. Maken deze Syriëgangers slachtoffers of zijn zij zelf ook als slachtoffer te beschouwen? Hier is ook iets aan de hand met de banaliteit van het kwaad.
donderdag 31 oktober 2013
Soera 111 Over Mijnheer Lahab
111 DE TOUWVEZELS ─ AL-MASAD
In naam van God, Genade,
Goedgunstigheid
1. Laat ze verrotten,
Aboe Lahab’s handen
en hij zelf: oprotten!
2. Waardeloos zijn bezit
en wat hij kon oppotten.
3. Braden zal hij tussen
de motten!
4. En ook zijn vrouw:
brandhout is haar lot;
5. aan een
koord van vezels hangt haar nek als overschot.
Structuur. De vijf regels van dit bijtende
spotgedicht vormen een duidelijk eenheid in een sterk eindrijm (a.ab met
in de laatste regel a.ad).
Context. Aboe Lahab was de geliefde
bijnaam van een halfbroer van Mohammeds vader Abdallah. De naam betekent `vader
van de vlam'. Door Mohammeds grootvader Abdoel Moettalib was die naam aan hem
gegeven omdat Aboe Lahab zo knap was. Hij wordt ook vaak bij zijn eerste naam
genoemd, Abd al-Oezza, dienaar van de godin al-Oezza, vereerd in het Nakhla-dal
en ook vermeld in soera 53:20. Aanvankelijk stond hij op goede voet met zijn
neef/oomzegger Mohammed, die waarschijnlijk niet zoveel jonger was dan hij.
Twee van Aboe Lahabs zonen waren immers verloofd (dat wil dus zeggen als kinderen
al toegezegd voor een later huwelijk) met Mohammeds dochters Roekaja en Oem
Koelthoem. Na de dood van een andere oom van Mohammed, Aboe Talib, werd de
leiding van de Hasjim-clan binnen de stam Koeraisj overgenomen door Aboe Lahab.
Dat was waarschijnlijk in 619, een kleine tien jaar na het begin van de
openbaringen en Mohammeds prediking. Aboe Lahab beloofde aanvankelijk, dat hij
Mohammed zou beschermen, maar trok deze bescherming terug, toen anderen hem overtuigden
dat Mohammed oneerbiedig had gesproken over de voorouders van de clan en zelfs
had beweerd dat Abdoel Moettalib als veelgoden-vereerder in de hel terecht was
gekomen. Mohammed probeerde daarop eerst om zich in het bergstadje Ta'if te
vestigen, maar maakte later contact met pelgrims uit Medina die voor de
jaarlijkse hadj in Mekka kwamen en ging in 622 naar Medina toe.
Aboe Lahab is
dus een belangrijk persoon in Mohammeds leven. In de Koran komen we wel zeer
vaak polemiek tegen, maar de tegenstander van Mohammeds prediking wordt dan
niet bij name genoemd. Soera 111 is hierop een uitzondering. De naam Aboe
Lahab wordt niet alleen in de titel en vers 1 genoemd, in vers 3 komt het woord
lahab weer voor, maar dan in de letterlijke betekenis van vlam, namelijk
hellevlam en dus heel anders dan de naamgever Abdoel Moettalib het aanvankelijk
bedoeld zal hebben.
Boechari
vermeldt over deze soera, dat na de eerste openbaring Mohammed aanvankelijk
alleen in beperkte familiekring sprak over zijn ervaringen. Pas na drie jaar
ging hij naar de Safa-heuvel, aan de rand van het dal van Mekka. Daar sprak hij
zijn bredere familie en clan toe en natuurlijk was daar ook Aboe Lahab bij. Als
kern van zijn boodschap zou Mohammed daar verkondigd hebben: `Ik kom jullie waarschuwen
voor een grote ramp die jullie te wachten staat.' Aboe Lahab zou daarop nog
grof gereageerd hebben: `Loop heen! Heb je ons voor zoiets helemaal laten
komen?' Daarop kwam dan deze soera als openbaring tot Mohammed.
4-5. Aandraagster van brandhout... met aan haar nek
een koord van vezels: de vrouw van Aboe Lahab was Arwa Oem Djamiel (moeder
der schoonheid, misschien een sarcastische naam, want volgens de verhalen was
ze een oog kwijtgeraakt). Zij was dochter van Aboe Sofjaan, tot kort voor
Mohammeds dood een van de felste tegenstander van de nieuwe religie. Van haar
wordt ook nog een gedicht tegen Mohammed en de nieuwe religie overgeleverd.
Gedichten waren in de Arabische cultuur een machtig strijdwapen. Zij waren ook
geen vluchtige wegwerpproducten, maar werden onthouden en doorverteld. Of de
naam `aandraagster van brandhout' nu een soort scheldnaam was of dat zij
doornige struiken op Mohammeds weg legde, als symbool voor haar tegenstand,
dan wel dat zij als het ware het hellevuur heviger zou doen laten branden:
duidelijk is dat de titel negatief over haar is. Tot de afdeling `horror' van
de latere uitleg mogen wij wel rekenen, dat zij in de hel zou moeten rondlopen
met om haar nek een keten, gemaakt van hout van de helleboom Zakkoem, die in
soera 37:62-64 wordt vermeld.
Anders dan
Jezus' tirade tegen de Schriftgeleerden en Farizeeërs (Mt. 23) hebben we geen
details van Aboe Lahabs afwijzing van Mohammed. Anderszins is er wel expliciete
en uitgewerkte afwijzing, maar dan anoniem als de weerslag van discussies met
Arabische en Joodse tegenstanders in andere soera's. Aboe Lahab is in de Koran
zelfs veel minder geprofileerd dan die andere niet-gelovige gezagsdrager, de
ietwat dubbelzinnige Pilatus in de christelijke geschriften. Maar in zijn kinderen
wordt Aboe Lahab wel enigszins gerehabiliteerd: zijn zonen Oetba (eerder
benoemd als echtgenoot voor Mohammeds dochter Roekaja, maar dat huwelijk ging
niet door) en Moe'attab accepteerden de nieuwe godsdienst op het einde van
Mohammeds leven, in 630, bij de volledige overgang van Mekka tot de islam.
Oetba's kleinzoon Fadl ibn al-Abbaas werd zelfs nog een beroemde dichter. Zo
kon hij de familietraditie nog in ere herstellen.[1]
De twee bezweringsgebeden: Soera 113-114
113 DE OCHTENDSCHEMERING – AL-FALAK
In de naam
van God, de erbarmer, de barmhartige
1. Zeg: Ik schuil bij de Heer van het ochtendgloren
2. tegen het kwaad dat Hij heeft uitverkoren
3. en tegen het kwaad van de donkere nacht
wanneer hij gaat doven
4 en tegen het kwaad van haar die blaast op
knopen
5. en tegen het kwaad van een jaloerse die
jaloers is opgestoken.
114 DE
MENSEN ─ AN-NAAS
In de naam
van God, de erbarmer, de barmhartige
1. Zeg: Ik schuil bij de Heer van de mensen,
2. de koning van de mensen,
3. de god van de mensen,
4. tegen het kwaad van de stiekeme influisteraar
en zijn wensen
5. die influistert in de harten der mensen
6. hij behoort tot de djin of tot de mensen
Structuur. De Koran
begin in soera 1 met een kort gebed, het gebed van de zeven regels, dat zo
dominant aanwezig is bij ieder van de vijf dagelijkse rituele gebeden. Soera 1
is allereerst een lofgebed, al gaat het in de laatste regels over op het
register van smeking. De Koran eindigt met twee gebeden die allereerst vanuit
een houding van smeken, angst bijna, klinken. Ze heten samen de `afbidders' (moe'azzatani).
Het `ik zoek bescherming' klinkt niet alleen als `moge God verhoeden' maar
zelfs als `even afkloppen'. De `alternatieve verzameling' van de openbaringen
aan Mohammed door Ibn Mas`oed, die nog enige tijd in de islamitische wereld
een rol heeft gespeeld, heeft deze twee soera's niet opgenomen.[1]
Context. Boechari
heeft in zijn verzameling van overleveringen die een commentaar geven bij deze
soera's slechts twee korte teksten opgenomen. Een zekere Zir ibn Hoebaisj vroeg
aan Mohammeds volgeling vanaf de vroege Medina-tijd en trouwe secretaris in
Medina, Oebaj ibn Ka'b,[2] over
de status van de twee `afbidders'. Oebaj zei: ik vroeg de profeet over de
twee teksten. Hij zei: ze werden tot mij gesproken en ik spreek ze uit. En wij
spreken ze uit zoals de profeet Gods ze heeft gezegd. Daarop volgt dan een
andere overlevering die uiteindelijk (na andere schakels in de keten van
getuigen) via Zir ibn Hoebaisj ook weer teruggaat op Oebaj. Zir ibn Hoebaisj
benadrukte, dat een van de eerste Mekka-bekeerlingen, Abdoellah ibn Mas'oed in
zijn verzameling de twee teksten niet had opgenomen. Daarop volgt dan als
antwoord van Oebaj dezelfde verklaring van Mohammed als hierboven aangegeven.[3]
Deze overleveringen bewijzen zowel de bekendheid van de populaire teksten en
hun ietwat bediscussieerde status. Om verschillende redenen zal dat zo de
gehele geschiedenis door blijven.
De verzameling over de `redenen der
neerdaling' geeft een enkel concreet verhaal over de neerdaling van dit vers.
`Er wordt overgeleverd dat de profeet Gods ooit zeer ernstig ziek was, zodat
twee engelen tot hem kwamen. De een ging zitten bij zijn hoofd, de ander bij
zijn voeten. De engel die bij zijn voeten zat, vroeg toen aan de engel die aan
het hoofdeinde zat: "Zie jij wat?" Deze antwoordde: "Hij is
betoverd." "Wat voor betovering?" "Er is een vloek over hem
uitgesproken." "Wie heeft dat gedaan?" "Labid ibn al A'sam,
de Jood. Die heeft een betoverd kussen in de waterput van meneer Die-en-die
verstopt onder een grote steen. Ga maar naar die put, haal het water eruit,
licht die steen op, neem dat kussen weg en verbrand het!” De volgende morgen
stuurde de profeet Ammar ibn Jasir met enkele van zijn vrienden erop uit. Toen
ze bij die waterput kwamen, zag het water eruit als gekleurd door henna, bijna
bloedrood. Ze schepten het water eruit, lichtten die steen op en haalden het
kussen weg, dat ze meteen verbrandden. Bovendien vonden ze een touw waar elf
knopen in zaten. De twee soera's (113 en 114) werden neergezonden in verband
met deze gebeurtenis. Iedere keer dat de profeet een vers zei, ging er een
knoop los.'[4]
De elf
knopen verwijzen hier kennelijk naar de elf verzen van de twee soera's, bij
elkaar opgeteld.
113:2. Tegen
het kwaad dat Hij geschapen heeft: er zijn natuurlijk theologen geweest die
uitdrukkelijk hebben willen ontkennen dat God het slechte geschapen heeft. De
gewone uitweg is dan wel, dat men een rechtstreekse schepping van het kwaad
door God ontkent en alleen een onrechtstreekse band van God met het kwaad wil
aanvaarden: het kwade is eigenlijk een ontbreken van iets goeds waar het had
moeten zijn, zodat God het niet rechtstreeks àls kwaad heeft geschapen. Met een
kleine grammatische omweg en een andere eind-uitgang aan het woord voor kwaad
kan men dan ook dit vers lezen als: `Ik zoek bescherming voor... het kwaad, dat
Hij niet geschapen heeft.'
113:4. Het
kwaad van haar die op de knopen blaast: heel veel uitleggers denken hierbij
aan een soort van zwarte magie die door heksen zou zijn bedreven via het blazen
op knopen. De Ahmadiyah-commentaar van Soedewo moet niet veel hebben van
mirakels en duistere krachten en geeft als verklaring: `degenen die anderen
door hun boze inblazingen misleiden, wanneer zij zich aan het werk zetten.' De
`knopen' zijn uit die vertaling verdwenen en tegen alle traditionele
commentaren in geworden tot `besluiten'. De grote commentator Zamachsjari
(gest. 1144), die zich in vele passages van zijn commentaar een filosofisch georiënteerd
rationalist toont, houdt hier in zijn commentaar toch rekening met de realiteit
van magie: `Het blazen van soera 113:4 heeft betrekking op blazen in combinatie
met spuwen. De daad heeft dus alleen zijn magische uitwerking als men eet,
drinkt, ruikt of op andere wijze iets schadelijks binnenkrijgt.' Iedere poging
om magie te bedrijven wordt door Zamachsjari als zondig gezien, maar de
realiteit ervan wil hij zeker niet ontkennen.[5]
Hierin gaan de commentaren uit de 20e eeuw soms veel verder.
114:4 .Influisteraar:
ondanks de waarschuwingen van geleerden, oude en modernistische, heeft het
volksgeloof nog steeds veel geloof en vertrouwen in de soera's 113 en 114,
evenals in de daaraan voorafgaande soera 112. Alle drie worden zij vaak
gebruik als amulet. De beginformule van 113 en 114 wordt ook in iets gewijzigde
vorm als schietgebed gebruikt bij het reciteren van de Koran: Ik zoek
bescherming bij God tegen de vervloekte duivel. Dit dient om de lezer te
vrijwaren van fouten, die de duivel zou willen veroorzaken bij het lezen om zo
de tekst van de Koran te vervalsen. Dat de duivel dan doen door bij de gelovige
die de Koran leest, andere teksten in te fluisteren. Maar ook buiten dit Koran
lezen geldt de waarschuwing.
114:6. Of
hij nu tot de djin of tot de mensen behoort: hierover is een anekdote
waarin de `eerste moslim-socialist', de sociaal meest bewogene onder Mohammeds
vroege volgelingen, Aboe Zar, bij Mohammed komt en hem naar deze tekst vraagt
en wel of de mens ook een duivel kan zijn? Daarop antwoordde de profeet:
Inderdaad.[6]
[1]Jeffery, Materials
for the History of the Text of the Qur'an, 113.
[2]Over deze
man en zijn werk bij de codificering van de Koran, Jeffery, Materials for
the History of the Text of the Qur'an, 114-116.
[3]In de uitgave van Muh. Muhsin
Khan, Sahih Al-Bukhari, VI, 471-472.
[4] Qamaruddin Shaleh, Asbabun
Nuzul, 611-612. Volgens uitgebreider versies van dit verhaal, was de
profeet op terugtocht van Hoedaibija, waar het verdrag met de Mekkanen was
gesloten en hadden de Jood Labid en zijn dochter hoofdharen van de profeet te
pakken gekregen, waarin zij de elf knopen legden. Goldziher, Die Richtungen
der islamischen Koranauslegung, 140-141.
[5]Zie ook Helmut Gätje, The
Qur'_n and its Exegesis, 144.
[6]Ibn Kathier, Terjemah Singkat
Tafsir, 8:426.
Abonneren op:
Posts (Atom)